De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMijnheer de Baron.
| |
[pagina 87]
| |
armen en hief hem zoo hoog hij kon van den grond. Te gelijker tijd schreeuwde hij uit alle macht, dat het over de heele renbaan weergalmde: ‘William! Blanke William! Rij door! Kijk hier, de oude Bob Link zit je op de hielen. Maak dat je wegkomt.....’ ‘Wat gebeurt er met den baron? Hij kan het paard niet houden! Wil hij de baan misschien twee keeren maken?’ Zoo riep Mr. Lazarus-Lascelles, toen hij zijn Iduna uit den lichten draf weer in een galop overgaan en toen in vliegende vaart den paddock voorbijjagen zag. ‘Wat moet dat nu beteekenen?’ ging hij opgewonden voort. ‘Dat moet een wedren verbeelden! Maar misschien is dat zoo het gebruik in Holland, waar de baron thuis hoort.’ De verbazing van den eerzamen Mozes steeg echter ten top, toen hij bemerkte hoe een bereden politie-agent in gestrekten galop den overwinnaar nastoof. ‘Hij kan het paard niet inhouden!’ - ‘Het heeft een zonnesteek gekregen!’ - ‘Hij weet niet, waar de poststand is!’ klonk het verward door elkander uit de menigte toeschouwers. ‘Wie wedt tegen den bobby?’Ga naar voetnoot1) riep een schelle stem, en een luid gelach beloonde den spotvogel. ‘Honderd tegen één - Iduna wint!’ klonk het veelstemmig antwoord. ‘De schurk weet heel goed, waar hij heen wil,’ zei de inspecteur van politie tot den heer met den grijzen baard. ‘En ik weet het ook: hij rijdt naar Stellaland; we zijn hier niet ver van de grens, en als hij eenmaal daar is, hoeft hij voor de Engelsche politie en het gerecht niet bang meer te zijn. Hij komt er, daar is geen kwestie van, want onze dienstknollen zijn maar slakken tegen die zwarte merrie.’ ‘Wie is de man, die mij aan het lijf is durven komen?’ vroeg de vreemdeling, om zich heen ziende. ‘O, ben jij dat geweest?’ ging hij voort, toen hij den reusachtigen Mc Neil gewaar werd, die met gespannen aandacht de in de verte verdwijnende ruiters naoogde. ‘Je hebt mij dus herkend, naar het schijnt. Zoo zoo, nu weet ik ook wie jij bent.’ ‘Dat doet me pleizier, oude heer, veel pleizier. Ik ken je al lang. Het is wel aardig van u, dat je mij nog niet vergeten hebt, maar ik ben toch blij dat ik voor het oogenblik niets met je heb uit te staan,’ hernam de grove kerel met een vergenoegd lachje. Kasper Hellenbach was intusschen van het paard gestegen. ‘Onze oude Proserpina heeft dus bij slot van rekening nog gewonnen,’ zei hij, zich vergenoegd de handen wrijvend. ‘De baron Van Gulpendam zal zich waarschijnlijk hier wel niet meer laten zien, of het moest zijn dat hij den wedren tegen den bobby verliest, iets waaraan naar mijn meening geen denken is.’ De berijder der Iduna, baron Van Gulpendam, alias ‘blanke William’ werd noch op het wedrenterrein noch in Kimberley ooit weer gezien. Mozes Lazarus-Lascelles zag evenmin ooit zijn aristocratischen vriend of zijn Iduna terug. De baron ontpopte zich als een berucht oplichter, die zoowel door de Hollandsche als de Engelsche politie ijverig werd opgespoord. De geheime agent Mr. Robert Link uit Kaapstad had eindelijk zijn spoor ontdekt en was hem naar de diamantvelden gevolgd. Te Kimberley aangekomen, had hij nog juist tijds genoeg om naar het terrein voor de wedrennen te ijlen, waar hij den zoogenaamden baron op de zwarte merrie van Lascelles de zege behalen en ver het doel voorbij, het hazenpad kiezen zag. Mr. Link sprak later nog dikwijls met wrevel van zijn tocht naar Kimberley, waarvan hij zich zulk een schitterende uitkomst had voorgesteld. En dan voer hij met minachting uit tegen het land, waar een snel renpaard voldoende was om een vervolgden schurk voorgoed buiten het bereik der politie te brengen. Jozef Wardel won de weddenschappen, die tegen zijn Proserpina aangegaan waren en daaronder ook die van den bookmaker Howlett, welke zich toch zoo zeker van zijn zaak had gewaand. Het geld, een aanzienlijk sommetje, besteedde hij aan de inrichting van een keurige woning voor de mooie Polly, die niet lang na den wedren en het verdwijnen van ‘mijnheer den baron’ zijn vrouw werd. Zij had hem bekend, dat ze reeds voor den onverwachten afloop van den ren vast besloten was geweest toch maar liever geen barones Van Gulpendam te worden, zelfs op gevaar af dat haar oude verloofde, door haar wispelturigheid wantrouwig gemaakt, haar nu ook in den steek zou laten. En de trouwe Jozef geloofde haar van harte graag. |
|