Z.D. Hoogw. Mgr. P. Leijten.
De Katholieke Illustratie heeft heden het voorrecht, haren lezers het welgelijkend portret en eene beknopte levensschets van Breda's vierden bisschop aan te bieden.
Monseigneur Petrus Leijten werd den 16en Juli 1834 geboren te Heusdenhout, een wijk der gemeente Ginneken en Bavel. Hij volbracht zijne humaniora in het bisschoppelijk seminarie, destijds gevestigd te Oudenbosch, zijne hoogere studiën te Hoeven, alwaar hij den 13en Februari 1859 de H. Priesterwijding ontving.
Na eenige maanden, als assistent van den hoogbejaarden pastoor en deken van Ginneken, werkzaam te zijn geweest aan het geestelijk welzijn zijner eigen geboorteplaats, ontving de veelbelovende priester den 30en Juni 1860 zijne benoeming tot kapelaan te Alphen.
Niet minder dan twaalf jaren arbeidde Monseigneur in dezen nederigen werkkring, en mocht de eeuwenheugende parochie de rijkste vruchten van dat echt priesterlijk leven inoogsten. Kapelaan Leijten toch verloochende zijn verleden niet. Had hij in zijne jeugd te allen tijde behoord tot de uitstekendste en voorbeeldige studenten; werd hij in het seminarie te Hoeven door leeraren en studiegenooten geacht en bemind als een stipt, godvruchtig, studielievend seminarist: eenmaal in het H. Ministerie getreden, was en bleef hij een toonbeeld, waaraan zijne medebroeders zich gaarne spiegelden. Nauwgezet en ijverig in zijne priesterlijke bedieningen, een dienstvaardig medehelper voor zijn hoogbedaagden pastoordeken, minzaam en voorkomend jegens iedereen, een man van volhardende, degelijke studie, zich op de hoogte houdend der vragen van zijn tijd, daarbij gul en gastvrij voor zijne talrijke vrienden, door allen zonder onderscheid als hun meerdere erkend, een meerdere, die echter zijne meerderheid nooit deed gevoelen, die in iedere omstandigheid liefst onopgemerkt bleef, de bescheidenheid in eigen persoon: dat alles en veel meer was kapelaan Leyten, volgens het eenparig getuigenis van allen, die het voorrecht hadden, zijn leven en zijn werken meer van nabij te kunnen gadeslaan.
Was het wonder, dat de uitmuntende priester, die onder zoo menig opzicht zoo ver boven het gewone uitstak, het oog trok zijner geestelijke overheid? Was het wonder, dat, toen in 1872 de Regent van het seminarie te Oudenbosch, de hoogeerwaarde kanunnik G. de Nijs, tot pastoor en deken van Oosterhout werd gepromoveerd, de verborgen kapelaan van Alphen werd uitgekozen, om die gewichtige betrekking te aanvaarden? Onnoodig gezegd, dat die benoeming onverdeeld werd toegejuicht, en niemand bevreemdde, behalve - den benoemde alleen.
Aanstonds bewees de uitkomst, dat hier een zeer gelukkige keuze was gedaan. Hoewel overgeplaatst in een werkkring, die hem zoo goed als geheel vreemd was, betoonde de nieuwe regent zich van meet af geheel op de hoogte zijner niet gemakkelijke taak. Voorzichtige wijsheid, kalme kracht waren wel de hoofdtrekken van zijn negenjarig bestuur; de leeraren hadden geen woorden genoeg, om karakter, takt en hoedanigheden van hun hooggeschatten regent te roemen; en benijdenswaardig mochten de studenten heeten, die het voorwerp van zoo algeheele, volhardende toewijding waren. Volkomen waar is het, wat wij daaromtrent lezen in de Annalen van O.L. Vrouw van het H. Hart (1 Sept. 1887): ‘Negen jaren duurde zijne zegenrijke werkzaamheid als regent; al dien tijd wist hij de achting en liefde te winnen, zoowel der studeerende jeugd, toevertrouwd aan zijne zorg en leiding, als de hartelijke genegenheid der leeraren, werkzaam onder zijn toezicht en bestuur. Eensluidend is de lof van allen die met hem woonden, over zijne minzaamheid, verdraagzaamheid en oprechtheid in de samenleving, over zijne gematigdheid en bescheidenheid in het bestuur en toezicht, over zijn ijver en beleid in de leiding en vorming der jeugdige studenten.’
Het kon dan ook niet anders, of het seminarie IJpelaar, - dat intusschen gebouwd en waarheen de 1e Afdeeling van Oudenbosch overgeplaatst was, - zag zijn gevierden regent zeer noode heengaan, toen hij den 13en Aug. 1881, op zijn verzoek, tot pastoor der parochie Bavel werd benoemd. Hoe gaarne ware het nieuwe seminarie nog eene lange jarenreeks bestuurd geworden door hem, die zooveel tot zijne wording had bijgedragen, die het overeenkomstig zijn doel ingericht en den 1en October 1878 geopend had!
Intusschen verheugde IJpelaar zich van harte over het geluk, dat zijn gewezen regent, thans, om oneigenlijk te spreken, zijn pastoor te Bavel gevonden had. Daar, in dat kleine, stille oord, gevoelde Monseigneur zich inderdaad gelukkig in den vollen zin des woords. Geacht, gehoorzaamd en bemind door zijne eenvoudige, godsdienstige parochianen, bebouwde hij er een dankbaren grond, die het weelderig uitgestrooide zaad met honderdvoudige vrucht terugschonk. De nieuwe pastoor achtte het eene zijner eerste en voornaamste zorgen, het oud, bekrompen kerkgebouw zoo spoedig mogelijk door een nieuwen, ruimen tempel te vervangen. Rusteloos was hij daarvoor in de weer; en - reeds waren alle toebereidselen gemaakt; reeds was de goedkeuring der kerkelijke overheid verkregen, reeds verheugde zich de gelukkige herder in de op handen zijnde uitvoering van zijn prachtig gothisch plan.
Daar klopt de dood aan het bisschoppelijk paleis te Breda, en ontrukt Mgr. H. van Beek, den 14en October 1884, aan de liefde zijner diocesanen.
Wiens naam zweefde weldra op de lippen van duizenden? Wie werd door geestelijkheid en volk aangewezen als de uitverkoorne, door den Hemel bestemd, om den achtergelaten kromstaf op te nemen? De verborgen pastoor van het nederige Bavel.
En dat de vox populi ook hier wederom de vox Dei was, Monseigneur vernam dat, niet zonder siddering en huivering, niet zonder innige droefheid tevens, toen hij den 26en April 1885 zijne benoeming tot bisschop van Breda uit de Eeuwige Stad ontving.
Wat het hart hem bloedde bij de gedachte, te moeten scheiden van de geliefkoosde plek, waar hij gehoopt had te leven en te sterven! Wat het bovenal kostte aan zijne nederigheid en zelfgeringschatting, zich tot de waardigheid en de plichten van een Prins der H. Kerk geroepen te zien! Alleen de gehoorzaamheid en de geruststellende hoop, dat God door den mond van Leo had gesproken, schonken hem den moed, om, in onbegrensd vertrouwen op den Hemel: In te, Domine, speravi, het bonum opus te aanvaarden, dat hij te zwaar achtte voor zijne zwakke schouders.
Den 29en Juni daaraanvolgende werd de nieuwe bisschop in de kathedraal van Breda geconsacreerd door den aartsbisschop van Utrecht, Mgr. Snickers, onder assistentie der bisschoppen van Haarlem en 's-Bosch, Mgr. Bottemanne en Mgr. Godschalk.
Sinds zijn zes jaren voorbijgegaan; en, kwam het bisschoppelijk bestuur en de geheele persoonlijkheid van Monseigneur Leijten Breda iederen dag herinneren, hoeveel reden het had gehad te juichen en zich te tooien in feestgewaad op den dag der plechtige inhuldiging van zijn 4en kerkvoogd: wij zijn er ook zeker van, dat aan Z.D. Hoogwaardigheid zelve voortdurend op overvloedige wijze in vervulling is gegaan de bede, die in het Boek der Psalmen volgt op de woorden zijner wapenspreuk: non confundar in aeternum, laat mij nooit beschaamd worden’
Lang moge de Vorst der Herders Monseigneur Petrus Leijten voor het geluk van Breda's Kerk sterken en bewaren!
IJ., Sept. 1891.
H.