Veelbelovende kinderen.
Honderdmaal heeft de ondervinding geleerd, dat veelbelovende kinderen in den regel niet de verwachtingen vervullen, die omtrent hen gekoesterd werden. Ligt dat nu aan die kinderen of aan de verwachtingen? In zeer veel gevallen ongetwijfeld aan de verwachtingen, in zoo ver die namelijk buiten verhouding stonden met de wezenlijke begaafdheid der kinderen, met andere woorden: te hoog gespannen waren.
Het gebrek aan redeneering, dat altijd in het spel is, waar de hartstochten spreken, doet de menschen over het hoofd zien, dat men, om een man van beteekenis te worden, boven een heel volk of in elk geval boven een duizendmaal grooter aantal menschen moet uitmunten dan waarmee men in de school te wedijveren had. Bij deze hoofdfout komen nog andere, die er mee in verband staan.
De grondslag van alle verwachtingen en stoute droomen, die op de toekomst van een schrander kind worden gebouwd, is eenvoudig het feit dat hij uitsteekt boven het gemiddelde zijner medescholieren van denzelfden leeftijd en gewoonlijk wordt die meerderheid dan nog te hoog aangeslagen.
Aangenomen echter, dat ze vrij juist geschat werd, dan blijven er, zooals een eenvoudige statistische overweging uitwijst, nog altijd twee oorzaken van misrekening over, waarvan de eene op de boven aangeduide hoofdfout neerkomt. Het is namelijk het aantal der kinderen, waarvan men het gemiddelde neemt, In een schoolklasse van dertig kinderen is het, over het algemeen, gemakkelijker de eerste te zijn dan onder tachtig kinderen, niet waar? Een jongen derhalve, die onder die dertig kinderen de flinkste is, zou onder tachtig schoolknapen misschien niet eens meer de aandacht trekken.
Het andere punt, dat tot misrekening voert, is de omstandigheid dat de gemiddelde begaafdheid van kinderen onder een zelfde volk afwisselt naar gelang van landstreek, woonplaats, stand en ook geslacht. Waar dat gemiddeld peil hoog is, zal er natuurlijk meer noodig zijn om er boven uit te steken, dan waar het laag is. Zoo zou bij voorbeeld een jongen, die door een dorpsschoolmeester als de beste onder zijn leerlingen wordt geprezen, onder een schaar kinderen van denzelfden leeftijd in een groote stad overgebracht, zelfs na overwinning van zijn eerste bloôheid, misschien bepaald achterlijk blijken, om de eenvoudige reden, dat de jeugd in de groote steden meer bij-de-hand is dan die op het platteland.
Nu zal misschien iemand zeggen, dat als die voorstelling opgaat, alle groote mannen uit de groote steden geboortig of minstens daar opgegroeid moeten zijn, waar tegenover staat dat dit opvallend zelden het geval is en bijna alle geesten van den eersten rang in de geschiedenis van hun leven het bewijs leveren voor het woord des dichters, dat een talent in stilte gevormd wordt:
Es bildet ein Talent sich in der Stille.
Volkomen waar. Tegen dat alles is niets in te brengen, maar wat bewijst het eigenlijk? In den grond der zaak toch niets anders, dan dat de beste, zelfs de uitstekendste vorderingen van een kind op school nog geen waarborg opleveren, dat het overal zal uitmunten. Want nergens is het toch voor een kind moeilijker zich te onderscheiden dan in de school eener groote stad met haar talrijke betrekkelijk ontwikkelde leerlingen. Zoo ooit, dan hadden allereerst hier de ouders het recht, zich aan stoute verwachtingen over te geven, zoodra hun kind de groote massa der overigen overtreft.
Dat dit nu niet het geval is en juist onder de jeugd in groote steden maar ternauwernood een enkel ontkiemend genie moet te zoeken zijn, noopt dit niet tot het vermoeden dat de herhaalde teleurstelling van verwachtingen, op een veelbelovend kind gebouwd, enkel en alleen te wijten is aan de ongegrondheid of overdrijving dier verwachtingen? Ja, dat misschien zelfs hier en daar de hoogste verwachtingen gerechtvaardigd zijn en enkel door andere oorzaken verijdeld worden?
Om het ronduit te zeggen, ligt het geheel in den aard van een zoogenaamd modelkind, dat er in den regel niet veel van terecht komt. Wat toch is eigenlijk een modelkind? Welke eigenschappen moet een kind hebben om ouders en meesters te behagen en anderen kinderen ten voorbeeld te kunnen gesteld worden? Vooreerst moet het heel ‘lief’ zijn, niet ‘ondeugend’, altijd gehoorzaam, vlijtig en vooral op school altijd de eerste wezen. Jongens of meisjes worden daarbij zoo wat over één kam geschoren. Maar de meisjes kunnen veilig buiten bespreking blijven, omdat bij deze alle wenschen en verwachtingen der ouders zich [h]aast zonder uitzondering bepalen tot een ‘goede partij.’ Bij een jongen bewegen zij zich in een heel andere richting: hier staat op den voorgrond, zij het dan ook onbewust en met de stille gedachte dat het geluk van het kind daarmee gelijk staat, de bevrediging van den oudertrots. De jongen moet het tot iets groots in de wereld brengen; of hij daarbij