De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Roosje. Blij speelt in den hof, vóór de vreedzame woning, Een Roosje, gelijk men in tuinen nooit zag. Als 't bijtje, dat rondvliegt, verzot op den honing, Zoo stoeit het met vlinder en bloem heel den dag. En achter het venster, daar schitteren de oogen Der moeder van 't zoetste, het zaligst genot - Genot, dat slechts moeders te smaken vermogen En 't harte doet juichen van dank jegens God. Maar Roosje, te schoon om op aarde te bloeien, Is vijfmalen nauw door de Meimaand begroet, Of 't ligt op het krankbed; de wangetjes gloeien Van koorts, die de levenskracht mindeien doet. De moeder, zij denkt aan geen rusten noch wijken, En aaklige beelden doorkruisen haar hoofd... ‘O God,’ zucht ze snikkend, ‘ook ik zal bezwijken, ‘Als mij door den dood't eemg kind wordt ontroofd!...’ ‘Lief moeke, toe haal me uit ons tuintjen een roosje, Ik zie het zoo graag in mijn kamerke staan!’ Vermoeid legt ze 't hoofdje weer neder een poosje; Terstond wordt met liefde aan die bede voldaan. Als 't kind tot de moeder, sprak God tot een Engel, En dalend op ruischende wieken naar de aard', Neemt hij daar behoedzaam een bloem van den stengel - En Roosje bloeit thaws in de hemelsche gaard! 't Is winter. - Vaak dwalen de treurige blikken Der moeder door 't hofken op 't sneeuwig tapeet, Dat sluimrende roosjes zal hoedend verkwikken En ginder het dierbare grafje bekleedt.... 't Wordt lente. - De sneeuwlaag en de ijskorst verdwijnen, De stengeltjes knoppen en buigen zich neer; En als in het hofken de roosjes verschijnen, Ziet moeder haar Roosje in den Hemelhof weer. 's-Hertogenbosch. JACQUES KEIJZER. Vorige Volgende