Bij de Platen.
Vertwijfeling. -
Een vreeselijk oogenblik doet de kunstenaar ons hier meê doorleven. We zijn in de eindelooze woestenij, op den gevloekten bodem,
dien 's hemels vuren roostten
Tot ééne onoverzienbre, één w[a]terlooze zee
Van golven steen en rots, tooneel van schrik en wee,
Verlatenheid en dorst en zonder laa[f]nis sterven....
Een dier tooneelen van schrik en wee, waarvan de Sahara nog dagelijks getuige is, roept de schilder voor ons oog op. We aanschouwen een karavaan van slaven, die door meedoogenlooze meesters voortgestuwd, den verren tocht door het verzengende zand naar de markt van menschelijk vee afleggen. Mannen, vrouwen en kinderen, die kort geleden nog de rustige bevolking van een welvarend negerdorp uitmaakten, worden als slachtvee voortgedreven; in ketenen geklonken, nog bloedend uit de wonden, bij den onverhoedschen overval in de worsteling om de vrijheid bekomen, zonder voedsel om hun krachten staande te houden of een teug waters om hun brandenden dorst te lesschen, worden zij rusteloos voortgezweept over den weg, die bezaaid ligt met het gebeente hunner rampzalige voorgangers. Zinkt een der ongelukkigen van uitputting neer, meedoogenloos komt de drijver toegeschoten en slaagt hij er niet in den onwillige of onmachtige door bedreigingen en mishandelingen tot voortgaan te dwingen, dan wordt de rampzalige eenvoudig met kolfslagen afgemaakt tot een waarschuwend voorbeeld voor de overigen. Ja, menigmaal gaat de barbaarschheid der slavenjagers nog verder en vergenoegen zij zich met den achterblijvenden slaaf de ledematen te verbrijzelen, hem aldus aan een langen eenzamen doodstrijd in de folterendste pijnen of aan de bloeddorstige hyena ter prooi latend.
Dat weet de ongelukkige op den voorgrond van ons tafereel; meermalen heeft hij gezien, wat het lot was zijner gezellen, die aan zijn zijde neerzegen. En toch in zijn vertwijfeling acht hij dien gruwzamen dood verkieselijk boven den vreeselijken tocht, die hem dagelijks verder voert van het geliefde geboortedorp, bij iederen stap nieuwe martelingen oplevert om ten slotte uit te loopen op een afgrond vol ellende. En nergens uitkomst of verlossing ziende, zinkt de uitgeputte slaaf ten slotte neder, het hoofd met de armen bedekkend en in radelooze wanhoop den genadeslag van den beul afwachtend. Met kwaadaardigen grijns treedt deze reeds toe op den ongelukkige, die van angst ineenkrimpt op de nadering zijner voetstappen, terwijl de vrouw, aan wie hij is vastgeketend, in doffe wezenloosheid blijft stilstaan.
Straks trekt de karavaan weer verder en met gebroken ledematen blijft de rampzalige achter om zonder lafenis in de woestijn te sterven!