en leider van de cadets had uitgeblonken.
En hoe hij door zijne rechtschapenheid de achting en de genegenheid zijner leerlingen wist te verwerven, daarvan getuigen nog jaar op jaar de mannen, die na hier te lande of in Oost-Indië een hoogen militairen rang verworven te hebben, hun oud-leeraar komen bezoeken en menigen trek van zijne welwillendheid weten te verhalen.
Tijdens zijn verblijf bij de K.M. Academie en wel op den 23n Augustus 1850 trad Van der Schrieck in het huwelijk met mejuffrouw H.C. M.A. van der Voort, van Bokstel. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, van welke nog twee in leven zijn.
Vier jaar bleef Van der Schrieck als kapitein werkzaam bij het instructie-bataljon, evenals aan de K.M. Academie met hart en ziel arbeidende aan de vorming der jonge militairen.
Z.M. onze betreurde koning Willem III, riep hem in Juni 1858 naar 's-Gravenkage, waar hem het bevel over eene compagnie grenadiers werd toevertrouwd. Ook hier bleek Van der Schrieck volkomen op zijne plaats, niet alleen omdat hij door zijn hooge en rijzige gestalte als grenadier-kapitein een schitterend figuur maakte, in de dagen toen onze grenadiers nog getooid waren met de traditioneele berenmuts, maar vooral omdat hij door zijne militaire kennis en zijne karakter-eigenschappen het keurkorps waarlijk ten sieraad strekte.
In 1859 trok het bataljon waarvan Van der Schriecks compagnie deel uitmaakte, naar Leiden, om daar garnizoen te houden, tijdens de studiën van Prins Willem van Oranje aan de Academie.
Op den 17n April 1860 verkreeg Van der Schrieck den rang van majoor en werd belast met het bevel over een bataljon van het 3e regiment infanterie te Maastricht, doch reeds in October van datzelfde jaar riep hem het vertrouwen des konings andermaal naar de grenadiers terug en trad hij te Leiden op als bataljons-commandant.
Als lid der commissie van examen voor onderofficieren, dingende naar den officiersrang, was de majoor Van der Schrieck jaren achtereen werkzaam en ook hier werden zijne belangrijke diensten zeer op prijs gesteld. Nadat hij het ridder- en officierskruis van de Eikenkroon had verworven, bevorderde Z.M. den koning hem op 19 Februari 1865 tot commandeur dier orde.
Den 21n Januari 1867 tot luitenant-kolonel opgeklommen, werkte Van der Schrieck ijverig mede aan de herziening van de grondslagen der Koninklijke Militaire Akademie, en werd nog in Mei van dat zelfde jaar belast met het bevel over het 5e regiment infanterie te 's-Hertogenbosch. Dit commando voerde hij tot 6 April 1872, aanvankelijk als luitenant-kolonel en later als kolonel, en verwierf zich daarbij den eeretitel van een streng maar rechtvaardig chef. Zij, die daar onder zijne bevelen gediend hebben, herinneren zich hoe zijn waakzaam oog alles gadesloeg, met hoeveel beleid en tact hij de zijnen wist te besturen en met hoeveel jeugdig vuur hij de oefeningen wist te leiden. De cadet-cavalerist was steeds herkenbaar ook in den kolonel. Met kracht en gratie bereed hij zijne paarden, hetzij hij vóór dag en dauw zijne troepen geleidde naar de Vuchtsche heide of wel naar Geertruidenberg galoppeerde om op het onverwachts inspectie te houden.
Tijdens de mobilisatie van het leger in den zomer van 1870, stond de kolonel Van der Schrieck aan het hoofd van de brigade, die ter observatie in Noord-Brabant lag; het hoofdkwartier was 's-Hertogenbosch. Z.M. de koning, die het korps inspecteerde, ontving voorzeker een zeer gunstigen indruk van den slagvaardigen toestand der brigade bij de tournées, die met den kolonel-commandant te paard werden gemaakt. Immers op des konings verjaardag van 1871 werd Van der Schrieck begiftigd met het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw.
Kort daarna maakte de kolonel deel uit van eene militaire commissie, die naar Frankrijk gezonden werd, om den veldtocht en zijne gevolgen in loco te bestudeeren en daaruit nuttige wenken te putten ook voor ons vaderland.
Het goede hart van onzen betreurden koning blonk hier wederom uit, in de machtiging aan de officieren, leden der commissie, verleend, om het lijden te verzachten en den nood te lenigen, dáár waar zij het noodig zouden oordeelen. De kolonel Van der Schrieck kweet zich zeker wederom op uitstekende wijze van den hem opgedragen last, want op den 2en April van het jaar 1872 benoemde Z.M. den koning hem tot generaal majoor, bevelhebber in de 2e militaire afdeeling te 's-Hertogenbosch. Daarbij genoot de nieuwbenoemde het zeldzame voorrecht, dat Z.M. hem bij persoonlijk telegram van deze belangrijke bevordering kennis gaf. Een nieuw blijk van de koninklijke goedkeuring was op 14 Juni 1873 de benoeming van generaal Van der Schrieck tot commandant der 1e divisie van het veldleger, hoofdkwartier 's-Gravenhage. Ook met deze benoeming wenschte Z.M. de koning hem per telegram geluk.
Het groote kamp van Millingen werd in dat zelfde jaar met uitstekend gevolg door generaal Van der Schrieck gecommandeerd. Zijne verdiensten werden mede erkend door maarschalk Mac-Mahon, president der Fransche republiek, die hem den 6n November 1874 benoemde tot commandeur van het Legioen van Eer.
In dat zelfde jaar was Van der Schrieck gedelegeerde van het Nederlandsche gouvernement bij de internationale conferentie, te Brussel gehouden, betreffende het oorlogsrecht, de oorlogsgebruiken, enz.
Door het aannemen van het mandaat van afgevaardigde ter Tweede Kamer der Staten-Generaal op 17 Februari 1876 trad generaal Van der Schrieck buiten den actieven dienst en werd hem 's konings bijzondere dank gebracht voor de vele en goede diensten aan den koning en het leger bewezen.
Sedert dat tijdstip zag de generaal, als vertegenwoordiger van het district 's-Hertogenbosch, bij herhaling zijn mandaat vernieuwd en is - wat veel beteekent - tot op den huidigen dag een der Kamerleden, die het meest ter vergadering verschijnen, niet alleen bij de openbare beraadslagingen maar ook in de sectiën.
Op den 3en September 1881 vierde de waardige grijsaard het gouden jubileum van zijn officiersschap; hij werd op dien heuglijken feestdag bevorderd tot luitenant-generaal, den hoogsten rang, die thans bij ons leger bestaat. Eindelijk in Mei van het jaar 1889, bij het veertigjarig koningschap van onzen betreurden vorst, werd Van der Schrieck versierd met het commandeurskruis van den Nederlandschen Leeuw, terwijl ook de Paus terzelfder tijdden trouwen zoon der Kerk in hem vereerde door de benoeming tot commandeur van de Orde van den H. Gregorius den Groote.
En thans zal het op den 3en September zestig jaar geleden zijn dat Van der Schrieck, de goede dienaar van Kerk en Staat, van koning en vaderland, de officiers-epaulette verwierf.
Als oudste in jaren van de leden der Tweede Kamer, zal hij op den 15n September wederom de nieuwe zitting openen. Geen wonder, dat de Katholieke Illustratie op dezen feestelijken stond er eene eer in stelt de beeltenis te geven van den eerbiedwaardigen krijgsoverste, wiens persoonlijkheid doet denken aan den edelsten der maarschalken van het tweede keizerrijk. Daarom kunnen wij ons niet weerhouden te eindigen met een hartgrondig: Salut au brave!
's-Gravenhage, Aug. 1891.
B.R.F. Van Vlijmen.