De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Arm Moedertje Daar zit zij verlaten en eenzaam, 't Arm moedertje, aan 't strand van de zee, En tuurt er met de oogen vol tranen, Getuigen van nameloos wee. Die zee, ach! ontroofde haar alles, Wat ze eenmaal zoo teer had bemind: Haar vader vond 't graf in de golven, Na hem ook haar man en haar kind. Dat kind was het licht harer oogen En de eenige troost in heur rouw; Ook hem trokken spoedig de waatren, En - zij bleef alleen, de arme vrouw! Vaak spoedde zij, hopend en vreezend, Naar 't strand van de ruischende zee, En staarde om en rond in de verte Of 't scheepje niet keerde ter reê. Zij wachtte, zij wachtte zoo lange, En 't werd haar zoo bang om het hart; De knaap echter keerde niet weder, - En - zij bleef alleen, met haar smart. De zee had de barke verzwolgen, Vanwaar zijn vaarwel haar eens klonk, En hield er zijn lijkjen omsloten, Dat mee in de diepte verzonk. Thans zit zij verlaten en eenzaam, 't Arm moedertje, aan 't strand van de zee, En tuurt er met de oogen vol tranen, Getuigen van nameloos wee. Leiden. P.J.M.A. Vorige Volgende