Voor pleizier uit. -
Ziedaar ook een toe-risten-avontuur, dat hoewel niet van zoo ernstigen aard als een steenval in het gebergte, toch zeker niet van de aangenaamste is. Menigeen, die verleden jaar ter gelegenheid van het Passiespel in het Tiroler bergland heeft omgezworven en op zijn tochtje in den postwagen met de geweldige stortregens te kampen had, welke den zomer van '90 zoo goed als die van '91 kenmerkten, weet daarvan mee te spreken. De lezer, die in dat geval verkeert, zal bij den eersten blik op ons tafereel, het schilderachtige Beiersche land herkennen: de wit en blauw geverfde handwijzer, maar vooral de typische postiljon, in het blauwe buis en de witte broek, met den posthoorn op den rug, brengt hem onmiddellijk en pays de connaissance.
Intusschen zijn het geen bedevaartgangers, die we hier voor ons hebben; de familie is blijkbaar voor pleizier uit. Dat zien we aan het lichte zomerkleedje van de jonge dame met het hondje onder den arm, ofschoon de oude heer, een officier naar het schijnt, zich toch blijkbaar op het weer heeft gekleed. De hemel zag zeker 's morgens al grauw, maar die kon wel opklaren; de dames hadden nu eenmaal haar zinnen op het uitstapje gezet, en stelden er zich veel genoegen van voor. Helaas, de mensch wikt en.... het weer beschikt. Bij stroomen plast de regen neer, en - tot overmaat van ramp! - loopt midden op den eenzamen bergweg plotseling een der wielen van den wagen af. Wat nu gedaan? De postiljon krabt zich verlegen achter het oor; de oude heer foetert, de dames lamenteeren, het schoothondje bibbert: alleen de kleine deugniet van een jongen trekt zich niets van het geval aan en amuseert zich met de opgestoken paraplu te laten ronddraaien.
Het is wel pleizierig, aldus voor pleizier uit te zijn!