Magdalena.
Ach, spreek toch immer niet van Magdalena's zonden,
Niet van haar zware schuld en diepen zondeval,
Wil aan het menschenhart, het wankel hart verkonden,
Hoezeer zij heeft bemind! O, meld dat overal!
Meld hoe zij nederboog en lag aan 's Heeren voeten
En daar zich de oogen lang en stil heeft uitgeweend
En met dien tranenvloed heur misdrijf af mocht boeten,
Heur rouw met Jezus' smart op 't innigst heeft vereend.
Hoe met gebroken moed en brandend zielsverlangen
Zij naast het offerlam den kruisberg opwaarts ging
En met heur zwakken arm het kruishout hield omvangen,
Waaraan haar God en Heer voor haar te sterven hing.
Hoe zij bij 't open graf zwaarmoedig bleef gebogen,
Toen zij het dierbaar lijk des Meesters niet meer vond,
Maar ook haar reine ziel van vreugd werd opgetogen,
Toen 't zacht ‘Maria’ vloot van 's Heeren heilgen mond.
Hoe tot het stervensuur met ongekreukte trouwe
Haar ziele blanker bleef dan die van 't schuldloos kind,
En 't wankel menschenhart wil staren op de vrouwe,
Die minnend heeft geboet en boetend heeft bemind.
Neen, spreek toch immer niet van Magdalena's zonden;
Zij heeft tot aan het graf door liefde diep gerouwd;
Wij brengen rozen aan, haar tot een krans gebonden,
Met onze tranen ook van boetesmart bedauwd.
Vrij naar Maria vom Rheine.
Op den feestdag der H. Maria Magdalena (22 Juli).
H. Ermann S.J.