maakt voor het decreet dat hem op non-activiteit stelt.
Langzaam beklom hij de trappen der stoep; op de bovenste trede keerde hij zich om en richtte zijn grijs hoofd op; hij raakte met de hand de punt van zijn steek aan en een oogenblik fonkelde uit zijn doffen blik een straal van erkentelijkheid en trots. Het was als een protest tegen de onverbiddellijke wet, die hij moest ondergaan.
De officieren van zijn staf en de dragonders van het geleide gaven hem het militair saluut. Op een teeken verlieten zij daarna met veel beweging het binnenplein onder groot gerinkel van sabels tegen stijgbeugels en geraas van hoefijzers op de steenen. Daarop trad de commandant zijn woning binnen.
In een klein benedenzaaltje, uitziende op een ruimen tuin, waar de warmte van buiten, door de schaduw der boomen getemperd en met bloemengeuren bezwangerd, bij stroomen doordrong, wachtte hem een jong meisje. Het was zijn dochter Angélique d'André, een brunette met fijngevormde trekken, in den vollen glans harer jeugd en schoonheid. Onder den hoed van bruin stroo, welks breede rand onder de kanten schuil ging, werd haar fraai gelaat verhelderd door de tooverachtige schittering van een glimlacher den blik, welks uitdrukking wilskracht en te gelijk goedheid openbaarde. De plooien van een kort manteltje met rechtopstaand boordje omsloten haar leest zonder de lenigheid daarvan te bedekken en de nauwsluitende grijze japon deed haar welgevormde gestalte voordeelig uitkomen. Na in gezelschap harer Engelsche gouvernante de wapenschouwing te hebben bijgewoond, was zij juist thuis gekomen. En daar zij de thee gereed vond, had zij zich niet gehaast haar hoed af te zetten en wachtte haar vader af.
‘Een kopje thee, papa?’ vroeg zij, toen zij hem zag binnenkomen.
‘Ja, met een scheutje rhum,’ antwoordde hij.
En daar hij zich onder de veranda neerzette, schoof zij een bijzettafeltje naar hem toe, waarop zij hem in een oogenblik bediend had.
‘De parade was heel mooi,’ hervatte zij daarop.
‘Het is de laatste, die je door mij gecommandeerd ziet, kind.’
Hij zuchtte eens, strekte de beenen uit en met de ellebogen op de armen van den stoel geleund, bleef hij met saamgevouwen handen en neergezonken hoofd een wijle zitten als in slaap gewiegd door de stilte buiten, waar op het oogenblik geen enkel gerucht meer vernomen werd.
Langen tijd eerbiedigde Angélique die mijmering. Zij zelve had zich door haar gedachten laten meevoeren. Naast haar vader gezeten, zag zij vóór zich uit zonder iets te zien, zóó ver door haar omzwervende verbeelding meegesleept, dat zij er zelfs niet aan dacht hoe zij den eindpaal naderde van het gelukkigste tijdperk haars levens; hoe het weldra gedaan zou zijn met de weelde, waarvan zij zoolang omringd was geweest, met het aanzien verbonden aan een hooge maatschappelijke positie, met de hulde, die haar overal waar zij zich vertoonde werd gebracht, en dat het uur gekomen was om terug te zinken tot den bescheiden en vergeten rang der dochter van een gepensioneerd officier zonder fortuin.
Neen, op dit beslissend en pijnlijk oogenblik gevoelde zij volstrekt geen spijt; het was of de goederen, waarvan zij beroofd zou worden, niet de minste waarde voor haar hadden. Daar zij een hooger ideaal koesterde, ver boven de aardsche genoegens verheven en zich letterlijk aan God had overgegeven, sinds de dood harer moeder over haar ziel een sluier van eindelooze treurigheid had geworpen, zag zij in haar nieuwen toestand slechts een schrede voorwaarts op den weg van opoffering en zelfverloochening.
Daar zij nooit gehecht was geweest aan hetgeen zij verliezen moest, voelde zij er ook geen spijt over. Maar verdeeld tusschen den aandrang eener onweerstaanbare, geheime roeping voor het kloosterleven en de niet minder sterke macht harer kinderlijke liefde, vroeg zij zich af wat haar plicht voorschreef: of deze meebracht dat zij eindelijk gevolg gaf aan de stem, die haar naar het klooster riep, dan wel of zij bij den armen ouden krijgsman blijven moest, wiens vereerden naam zij droeg en die spoedig niemand meer zou hebben buiten haar.
O welk een smartelijke strijd! Hoe dikwijls had hij zich in haar hart vernieuwd en altijd zonder uitkomst! Wat al botsingen en verwikkelingen tusschen die twee strijdige verlangens! Hier de stille zaligheid van het kloosterleven, de heilige vreugde der vrome bespiegeling voor het altaar, de zoete strengheid van den kloosterregel, al wat zij had gewenscht en gedroomd; daar, eentonige dagen, zonder eenige afleiding, een burgerlijk bestaantje aan een haard, waar nooit een vroolijke straal zou blinken, bij een lastigen gemelijken grijsaard, door zijn afdanking ontmoedigd. Tusschen die twee wegen moest zij kiezen en gelijk altijd bleef zij ook heden aarzelen.
Plotseling riep zij haar afdwalende gedachten terug.
Zij vestigde haar oogen op den altijd nog zwijgenden generaal en opstaande vroeg zij hem:
‘Waar denkt u aan, vader?’
‘Ik denk aan de treurige toekomst, die we voor ons hebben, kind, en het doet me in innig leed dat je niet getrouwd ben, toen je nog kiezen kon tusschen zooveel pretendenten, die je zonder bruidschat wilden nemen, omdat ze op mijn bescherming rekenden.’
‘Als degenen, die mij vroeger zochten, toen u nog invloed had, nu wegblijven, bewijst dat wel dat ze weinig om mij gaven,’ bracht zij in het midden.
‘Och, ze kunnen wel veel van je houden en toch door de eischen van hun positie gedwongen zijn, van je af te zien. Het is jammer dat je geen besluit genomen hebt, toen de gelegenheid zich aanbood.’
‘Maar ik heb mijn besluit genomen, vader, en al zou die gelegenheid zich nog aanbieden, zou ik toch handelen zooals ik gedaan heb. Ik verlang niet te trouwen.’
‘Je verlangt niet te trouwen?’ riep hij plotseling oprijzende in den stoel, die onder de drukking van zijn handen beefde. ‘Dat heb je mij nooit gezegd.’
‘Ik zeg het u nu, beste pa.’
En vleiend knielde ze naast hem neer, hem aanziende met een blik, die de kracht harer verklaring poogde te verzachten. Maar hij wilde zich niet laten verleiden.
‘En denk je dat ik met dat besluit genoegen neem?’
‘Dat zal u wel moeten, pa, want het is onherroepelijk.’
Zij sprak die woorden uit op een plotseling veranderden toon, die zoo duidelijk haar wil uitdrukte dat de generaal, voor wiens toorn de officieren en soldaten, die onder zijn bevelen stonden, beefden, er niet meer op durfde antwoorden.
Er heerschte een oogenblik stilzwijgen. Angélique was opgestaan en bleef overeind voor haar vader, gereed om te spreken.
‘Maar daar moet je een reden voor hebben?’ stamelde hij.
‘Die heb ik ook.’
‘Mag ik die weten om te kunnen oordeelen wat ze waard is?’
‘Dat mag u,’ antwoordde zij. ‘Ik heb niet willen trouwen en wil het ook nu niet, omdat ik het besluit genomen heb, mij aan God te wijden.’
‘Jij religieuze!’
‘Ja, ik religieuze, vader. Ik heb plan naar de Carmelitessen te gaan.’
‘Maar ben je dwaas!’
‘Spot niet, vader; mijn dwaasheid is die van de heiligen, de dwaasheid van het kruis.’
Hij begreep dat hij den wil van het jonge meisje niet zou kunnen buigen en hij zweeg. Maar de slag had hem getroffen en de arme man was er als onder verpletterd. Hij scheen zijn bedaardheid slechts te kunnen terugkrijgen om op smartelijken toon te vragen:
‘En wanneer denk je mij te verlaten?’
Die vraag had zij niet verwacht. Maar nu ze gesteld werd, was ook het uur gekomen om er op te antwoorden. Zij richtte haar van jeugd en heilige geestdrift stralend voorhoofd op en, alsof zij een geloofsbelijdenis aflegde, sprak zij:
‘Ik heb lang geaarzeld, vader, u die droefheid aan te doen en daarom heb ik het geheim van mijn roeping in mijn hart bewaard. Maar nu u het er uit haalt, mag ik het niet meer ontveinzen en niet langer aarzelen God te gehoorzamen. Als u van hier vertrekt, denk ik bij de Carmelitessen in het noviciaat te treden.’
Zij hield op, zelve verbaasd dat zij in weinige woorden en zoo eensklaps dat besluit had kunnen meedeelen, welks bekentenis zij zoo lang had verschoven uit vrees voor de smart haars vaders. Wat hem betreft, in zijn leuningstoel achterover gezonken, weende hij.
‘Vader,’ prevelde zij, ‘bedenk toch dat ik den Hemel gehoorzaam. En ik zal onzen Lieven Heer wel zóó vurig bidden, dat Hij u moed en berusting geeft.’
In plaats van hem te bedaren, verbitterden die woorden hem veeleer. De krijgsman, gewoon te gebieden en driftig op te vliegen, ontwaakte in hem. Met één sprong stond hij overeind en met heftige gebaren riep hij, terwijl zijn stem door woede en tranen werd verstikt:
‘Met je gebeden heb ik niets te maken.... Maar zoolang ik leef heb ik behoefte aan de toespraak van mijn dochter. Ik vleide me met de hoop die altijd te zullen genieten. En je berooft er mij van.... op welk oogenblik? Op het oogenblik dat alles me ontzinkt, mijn commando, mijn eervolle betrekking, mijn invloed, mijn fortuin, op het oogenblik dat ik, van ouderdom gebogen, mijn loopbaan door mijn leeftijd zie afgebroken en alleen de toewijding van mijn kind mij zou kunnen schadeloos stellen voor al wat ik verlies.... Neen, de God van wien je spreekt, kan niet willen dat je mij aldus aan mijn lot overlaat. Hij kan mij mijn kind niet willen afnemen, terwijl mij niets anders meer overschiet.... Hij heeft mij niet veroordeeld om eenzaam en verlaten te leven, nadat ik altijd mijn plicht gedaan heb. Als het waar was wat je zegt, als Hij je werkelijk dat gebood, zou Hij een God zijn zonder goedheid of medelijden.... en ik geloof niet dat Hij zóó kan zijn.’
‘Maar vader, als ik trouwde, zou u me toch ook moeten missen,’ bracht zij nog in het midden.
Hij luisterde niet meer. Hij snikte, smeekte, dreigde en liet ten slotte zijn wanhoop den vrijen teugel.
‘Je ben vrij,’ riep hij uit, ‘maar weet wel, als je dat afschuwelijk, dat meedoogenloos plan ten uitvoer brengt, vermoord je mij.’
Met die woorden liep hij de kamer uit, haar ontsteld en weldra geheel van gedachten veranderd achterlatende. Opnieuw begon zij te begrijpen dat haar plicht niet meebracht, op dit oogenblik haar taak als liefhebbende dochter neer te leggen om de vreugde te smaken, zich geheel aan God te kunnen wijden, maar wel die taak ten einde toe te vervullen.
Toen zij eenige uren later haar vader terugzag, was haar offer gebracht, een offer nog edeler, nog heldhaftiger dan wat zij eerst had gedroomd. Zij sloeg de armen om den hals van haar ouden vader, die haar met angstig vragenden blik aanzag, en zij fluisterde hem in het oor:
‘Wees gerust, dierbare vader, ik zal u nooit verlaten.’
Generaal d'André heeft nog slechts twee jaar geleefd, nadat hij op het reservekader was overgebracht. Hij is voor eenige weken gestorven, en zijn dochter heeft acht dagen geleden bij de Carmelitessen den sluier aangenomen.