rende stem van den vervolgden held, de overdreven gebaren en gelaatsuitdrukking van den valschaard! Waarom kruist in het opera de eerste tenor, als hij in eene romance zijne liefde beschrijft, steeds op zoo'n zonderlinge wijze beide handen over de borst, zooals men dit nooit van iemand anders bij eenige gelegenheid ziet? Ik zou u honderden tooneelgebruiken en gewoonten kunnen opnoemen, die, zonder lamplicht bekeken, allerbelachelijkst zijn; 't is alleen de zaak dat men overeengekomen is ze niet belachelijk te vinden. De tegenstrijdigheid met de werkelijkheid, die onnatuurlijkheid betoovert ons bij kunstenaren, ze doet ons juist aan 't tooneel hechten, en 't zou ons vervelen, wanneer het op 't tooneel toeging als in 't leven en de tooneelisten slechts eene afspiegeling van de werkelijkheid gaven. Ik laat nog daar, dat de opera zonder die stilzwijgende overeenkomst eene onmogelijkheid zou worden.
pastoor van leeuwen, van schiedam.
‘Overigens vindt ge’ - ging ik voort - ‘op elk gebied, zoo van 't leven als van de kunst, zoovéél tegenstrijdigs, dat conventie geworden is. Een beeldhouwer, bij voorbeeld, die eene gelukkige moeder met haar kind in marmer beitelt, geeft 't kind ongetwijfeld een paar vleugelen en noemt de groep ‘Venus en Amor’. En voor duizenden, die overigens brave christenmenschen zijn, wordt het eerst dààrdoor een ‘klassiek kunststuk’. Een jaar of zestig geleden beschilderde men ontzaglijke doeken met Romeinsche en Grieksche heldenfeiten, alsof Romulus en Alcibiades onze grootvaders waren geweest; tegenwoordlg vindt men die schilderijen 't schoonst, die het meest met olieverw besmeerd zijn. Op een en dezelfde melodie wordt hier gedanst en aan gene zijde des oceaans gebeden. Wij lachen tegenwoordig over de vroegere ridder- en roover-romans; onze naneef zal zich misschien over onze realistische schrijvers ergeren.
de h. liduina van schiedam.
‘Wat vindt ge in den dagelijkschen omgang geene dwaze vormen, geene gebruiken zonder zin! Wat zijn onze brieven geene staalkaart van conventioneele uitdrukkingen, zelfs onze gemeenzaamste en meest vertrouwelijke brieven. Men is van iedereen “de gehoorzame of dienstwillige dienaar”; doch men beproeve die eeuwige dienstwilligheid of gehoorzaamheid eens! Nu nog een enkel woord over de mode en de damestoiletten, zoo 't u niet verveelt, Mevrouw.’
‘Neen,’ zei mijne lieve buurdame, kortaf.
‘Goed,’ antwoordde ik en zette mijnen hoed op, gereed om even de loge te verlaten. ‘Zie nu eens even dit hoofddeksel,’ hernam ik, ‘beschut deze zoogenaamde hoed tegen de zon? Neen; tegen de koude? Neen. Hij is even onpraktisch en lastig als smakeloos, en daarbij niet eens goedkoop. Niettemin bedek ik er 't edelste meê wat ik heb, en zou ik mij schamen een ander hoofddeksel te dragen. Waarom? Omdat dit leelijkste model aller hoeden de conventioneele hoed voor den gentleman is. Waarom vertoon ik me op een feest, aan tafel of op een bal in dat sombere zwart? A propos, mevrouw, wat dunkt u van 't dansen?’
‘Dat 't een echt genot is,’ antwoordde zij, zonder zich te bezinnen.
‘Ongetwijfeld, doch voor hem die niet danst, is 't een aardig ding. Ongelukkig dengene, die in de drukte van 't gesprek zich zoo ver vergeet van de hand eener dame te grijpen! Doet men dit echter in de balzaal en draait men als een waanzinnige met de dame in de armen de zaal rond, dan kijken hare ouders dit bedaard toe en glimlachen zelfs! - - omdat het zoo gebruikelijk is! Dat woord is machtiger dan de gewoonte, die men eene tweede natuur gelieft te noemen. Wan ik onderdruk eene twintigjarige gewoonte, als plotseling het tegenovergestelde daarvan in zwang komt. Zoo vrouwen als mannen buigen zich voor de dwingelandij van het conventioneele. Ik geef mijn ergsten vijand in een of ander gezelschap de hand, omdat het zoo gebruikelijk is.’
‘Ge gaat te ver.’
‘Ge hebt gelijk, 't is niet fatsoenlijk om de uiterste gevolgtrekking te maken.’
‘Stil! de 5e akte begint.’
‘Ook wederom een onderscheid van het tooneel met het werkelijk leven. Dit heeft dikwerf geen vijfde akte.’