Wanneer de zalm in slechten staat verkeert, en ongeschikt is om den mensch tot voedsel te verstrekken, zakt hij naar zee af. En wat doet hij daar? Niet één menschenkind weet wat hij daar uitvoert; maar dit weten wij, dat hij als een arme magere stakker, als eene droevige figuur heengaat, en terugkeert als een mollige, vette, jolige klant, uitgedost in een schitterend zilveren schubbenpak. Hoe hij het aanlegt om zoo vet te worden gaat ons niet aan, dat is zijne zaak. Wij weten alleen, dat hij aan de uitwatering van rivieren goed voedsel vindt, en 't is eene zeer opmerkelijke zaak in de geschiedenis van den zalm, dat, even als de zwaluw naar haar eigen nest, de duif naar haar eigen til, de bij naar haar eigen korf terugkeert, zoo ook hij, de zalm, steeds naar zijne eigene rivier heenzwemt, tenzij hij gedurende zijne lange reis gevangen of door zijne talrijke vijanden afgemaakt zij. Het beste staaltje daarvan verhaalde mij mijn vriend, de Earl ôf Dunmore. Hij ving op zijn landgoed op Harris Eiland, een van de Hebriden, twintig of dertig stuks visch. Hij gaf ze een kenteeken en bracht ze levend in zijne jacht naar de andere zijde van het eiland over, waar ze in een meer werden geworpen. In den loop van 't zelfde jaargetij waarin ze vervoerd werden, overtuigde men zich dat eenige dezer visschen teruggekeerd waren; zij hadden den geheelen weg naar huis, een afstand van minstens 40 Engelsche mijlen, afgelegd, en dat door de ongebaande wateren van den onmetelijken Atlantischen oceaan. Zij moeten op hunne reis de monden van zes of zeven rivieren gepasseerd zijn, die zij niet opzwommen, ofschoon niets ter wereld hun dit belette. Dit is een van de vele voorbeelden dier wonderbaarlijke kracht, die den zalm naar zijne eigene rivier terugvoert. Hij wordt daartoe gedwongen door die wonderbaarlijke gaaf, waarvan wij menschenkinderen niets weten, dezelfde gaaf die de trekvogels in hunne luchtreizen van de Engelsche boschlanden
naar Afrika's warme streken voert. Die gaaf noemen wij ‘instinct,’ een woord dat niet genoeg uitdrukt; ik wenschte wel dat iemand er eens een beter voor vond. Men leest, dat de zalm zoet water zoekt om zich van zekere parasitische insecten te ontdoen - de zeeluis, volgens de visschers. Naar mijn oordeel is dat eene bloote toevalligheid. Ik schrijf zijne reis aan veel gewichtiger oorzaak toe. Het hoofddoel van den zalm is de hooge gedeelten der rivieren te bereiken, ten einde daar zijne eieren te leggen; want geen zalm heeft ooit in zee geteeld, noch zal daar ooit telen, - al verbiedt ook eene oude keur den varkens om gedurende zekere tijden langs het strand te wandelen, wijl zij de eieren van den zalm vernielen. Een drijvend instinct leert den zalm, dat, wil hij zijne jongen uitbroeien en opkweeken, de eieren gelegd moeten worden in kiezelzand, en dat er ondiep, snelvlietend en koud water overheen moet stroomen. Aan deze eischen kan de zalm alleen in de boven zijtakken van eene rivier voldoen, en derhalve zoekt hij die op. Wanneer het nest gebouwd is en de eieren gelegd zijn is zijne taak volbracht en daarna keert hij naar zee terug om zijne krachten te herwinnen. Het gemiddeld aantal eieren dat iedere zalm draagt, is volgens de opmerkingen van mijn uitnemenden vriend Mr. Ashworth, 650 (en niet 1000 zooals men vroeger beweerde) op ieder pond dat de wijfjeszalm weegt. Dus zou een zalm die tien pond weegt, indien men haar ongestoord aan hare overpeinzingen overliet, een kroost van 6500 spruiten leggen. Dezelfde heer is door langdurige opmerking en ondervinding tot het besluit gekomen, dat er vier jaren toe noodig zijn om een verkoopbaren visch van gemiddeld 7 Engelsche ponden te verkrijgen. Zulk een zevenponder eerste kwaliteit zou op de Londensche markt ongeveer tien shellingen waard zijn. Wij willen aannemen, dat twee derden der 6500 eieren vernield worden; het blijvende derde dat tot visch bevorderd is, heeft dan eene waarde van 27000 frank. Jammer
maar voor de berekening, dat de feiten bewijzen, dat van de 6500 eieren door een zalm gelegd, slechts één visch ooit door menschenhanden gevangen, of door menschentanden verslonden wordt! Volgens berekeningen betreffende de rivier de Tay, heeft Mr. Ashworth aangetoond, dat, ten einde verkoopbare zalmen ten getalle van 2000 te leveren, er zeventig millioen eieren moeten gelegd worden. De oorzaken van deze verbazende vernieling zijn welbekend; vele kunnen door den mensch voorkomen, andere, voor zoover onze tegenwoordige kennis strekt, niet verholpen worden; in allen gevalle bewijst dit de groote behoefte, die er bestaat, om de aandacht van wetenschappelijke mannen op dezen tak van watercultuur te vestigen.