XII.
Eene langwerpige tafel stond tegen den muur van het salon. Aan het einde daarvan, dicht bij de deur, zat John Zant, die in een zilveren beker eene vloeistof omroerde. Nu hij zoo plotseling overvallen was, toonde hij zich in zijne ware gedaante. Hij sprong op, en zeide met een vloek dat hij 't zeer ongepast vond onaangediend bij hem binnen te komen. Onverschillig voor hetgeen hij zeide of deed, had M. Rayburn slechts oogen voor en dacht hij alleen aan Mevr. Zant.
Zij stond aan het andere einde der tafel, geheel beschenen door het zonlicht, dat op dit oogenblik in de kamer doordrong. Zij staarde strak voor zich uit met oogen waarin niet de minste uitdrukking was, alsof zij wakende sliep. Haar mond was een weinig geopend, en het hoofd was naar eene zijde gebogen; hare geheele houding duidde aan dat zij naar iets luisterde of op iets wachtte. Volkomen gevoelloos voor het plotseling openen der deur, voor de heftigheid waarmeê haar zwager was opgestoven, voor de deelnemende woorden die M. Rayburn haar toevoegde - stond zij daar tusschen de beide mannen, een levend wezen, dat echter niet tot de levenden scheen te behooren.
John Zant verbrak het eerst het stilzwijgen. Hij had zijne zelfbeheersching teruggekregen. Hij had er zijne redenen voor om nog op goeden voet te blijven met M. Rayburn.
‘Het spijt mij dat ik mij zooeven door mijn drift heb laten vervoeren,’ zeide hij. ‘Wij maken ons beiden natuurlijk ongerust over haar.’ Hierbij wees hij naar zijne schoonzuster, en ging toen voort met het roeren van de vloeistof in den zilveren beker.
‘Wanneer gebeurde dit?’ vroeg M. Rayburn.
‘Nog geen half uur geleden - juist toen zij hier voor de deur was. Ik was gelukkig te huis. Zonder mij een woord toe te voegen, zonder mij op te merken, ging zij den trap op, als eene slaapwandelaarster, Zij ging toen staan op de plaats waar ze nu nog staat en heeft zich sedert niet verroerd. Het is een zenuwlijden van een bijzonderen aard. Een soort van zenuwtoeval, zooals gij ziet.’
‘Hebt gij om een dokter gestuurd?’
‘Dat is niet noodig.’
‘Vergeef mij, maar het komt mij voor dat geneeskundige hulp hier bepaald noodzakelijk is.’
‘Wees zoo goed, mijnheer, u te herinneren, dat ik, als bloedverwant der dame, het recht heb daarover te beslissen. Ik ken den aard van de ziekte en was juist op het punt haar het geneesmiddel er voor toe te dienen.’
M. Rayburn naderde hem met het voornemen om hem den beker af te nemen. ‘Een geneesmiddel op uw eigen handje?’ vroeg hij, een weinig naderbij tredende.
Zijn gelaat verried hem waarschijnlijk. John Zant deed een paar stappen achteruit, en met den beker in de hand naderde hij zijne schoonzuster. Eer hij nog bij haar was, begon zij zich te bewegen, en eene rilling voer haar door de leden. Zij richtte het gebogen hoofd op. Een oogenblik kromp zij ineen - alsof zij plotseling door iets werd aangeraakt. Zij scheen deze aanraking te herkennen, en stond weder onbewegelijk.
John Zant sloeg deze verandering gade.
‘Ze begint weder bij te komen,’ zeide hij ‘het geneesmiddel zal haar helpen.’
Hij trad weder naar haar toe; het zonlicht dat haar eerst had beschenen, verlichtte nu zijne gedaante. M. Rayburn volgde hem, met het voornemen te beletten dat hij haar den beker overreikte. Hij wachtte even - en sloeg haar nauwkeurig gade.
‘Kom tot bezinning,’ sprak hij.
Zij bleef in dezelfde houding, in hare gedachten of droomen verdiept.
‘Kom tot bezinning,’ herhaalde hij, ‘en drink dit.’
Op het oogenblik dat hij haar den beker toereikte - op het oogenblik dat M. Rayburn zijne hand uitstak om dien te grijpen - liet hij hem uit de hand vallen. Met uitgestrekten arm bleef hij staan. Met een kreet van schrik worstelde hij om hem terug te trekken - worstelde hij in de ledige, door de zon beschenen ruimte, alsof hij door eene onzichtbare macht was aangegrepen. ‘Wie houdt mij vast?’ schreeuwde hij. ‘Wat is dat? O, hoe koud! hoe koud!’ Zijn gelaat werd verwrongen; zijne oogen draaiden in hunne kassen, totdat enkel nog het wit er van zichtbaar was. Met een schok, die de kamer deed dreunen, viel hij op den grond.
De huishoudster die dit hoorde, kwam haastig aanloopen. Zij knielde naast haar meester neer; met de eene hand maakte zij zijn das los, terwijl zij met de andere hand naar de overzij der tafel wees.
Mevr. Zant stond nog op dezelfde plaats; maar er had weder eene verandering bij haar plaats gegrepen. Langzamerhand herkregen hare oogen hunne natuurlijke uitdrukking - waarna zij ze zachtjes sloot. Zij waggelde van de tafel weg en sloeg woest hare handen in 't ronde, alsof zij iets wilde grijpen waaraan zij zich kon vasthouden.
M. Rayburn snelde haar ter hulp - ving haar in zijne armen op - en droeg haar de kamer uit.
Eene der bedienden ontmoette hem in den gang. Hij zond haar om een rijtuig te halen. Een kwartier later bevond Mevr. Zant zich veilig onder zijne hoede in het hôtel.