heid door graaf Willem V werd verheven.
Het is jammer, dat eene stad, die op zulk een verleden mag bogen, eene doode stad is geworden
Onze plaat geeft eenige schetsen weer van Enkhuizen en zijne omstreken. Het meest treft ons de teekening van de Drommedaris. Deze was in 1833 tot poort verbouwd en bekend onder den naam van Dompoort. Het is een zwaar en aanzienlijk gebouw, in 1540 gesticht aan den oostkant der stad, met een half rondeel bevestigd en met een fraai koepeltorentje, uurwerk en klokkenspel versierd, welk klokkenspel voor het welluidendste van Holland gehouden wordt. Naar algemeene mededeelingen is door de Russische regeering aangeboden dit klokkenspel te koopen, en zou de zwaarte daarvan in zilver worden betaald.
In het geheele gebouw, zoowel op de bovenste verdiepingen, als aan die zijden, waar kelders gevonden worden, zijn verscheidene gevangenhokken, waaronder vele geheel ingemetseld en waarin licht noch lucht kan doordringen. Ze worden echter niet meer gebruikt.
Tegenwoordig doet de Drommedaris geen anderen dienst, dan als drager van het schoone klokkenspel en staat als een bewijs van de vroegere welvaart der stad geheel doelloos. Als wij de stad doorwandelen, treft ons de stilte, de leegheid van de straten; slechts aan de haven valt wat meer leven op te merken, schoon ook de visscherij in de laatste jaren sterk achteruit gegaan is.
Het is een aardig gezicht, te zien hoe allen, vrouwen en kinderen niet uitgezonderd, medehelpen om de schuiten te lossen.
Nog altijd is de visscherij eene der hoofdbronnen van bestaan voor de Enkhuizers.
Door de Koepoort verlaten wij Enkhuizen, en komen onmiddellijk op den straatweg, welke Hoorn met Enkhuizen verbindt. Tusschen deze beide plaatsen liggen zeven dorpen, welke allen in elkander loopen, zoodat het voor een vreemdeling al zeer lastig is, om altijd juist te weten, waar hij is.
Men zegt van de Zaanstreek, dat er de straten zoo schoon zijn, alsof zij met melk geschrobd worden: datzelfde kan men ook van deze streek zeggen, want overzindelijk is het er, en weldadig wordt ons oog gestreeld door die schoone boerderijen, met hunne tuintjes en prachtige weilanden.
In elke provincie vindt men een bijzonder kostuum der vrouw, vooral op het platteland, en onze schoone uit de omstreken van Enkhuizen is weder geheel eigenaardig gekleed. Men moet haar zien, wanneer zij 's Zondags naar de kerk gaat, hoe vol geladen zij is met goud en juweelen; die helderwitte of gele hoed, zonder eenig ander sieraad dan een lint overeenkomende in kleur met haar kleed. Zoo opvallend als het kostuum der vrouw is, zoo weinig valt ons dat van den boer in 't oog; men kan hem alleen kennen aan zijnen zeer hoogen zwarten hoed, welke nog niet eens bij alle gelegenheden gedragen wordt.
Rijdt men deze streek door, dan ziet men aan den voorkant van het huis in den regel eene keurig gebeeldhouwde deur, en daar boven bij Roomsche gezinnen het IHS; deze deur wordt nooit gebezigd dan in geval van huwelijk, geboorte en begrafenis. Dit is nog een oud gebruik, en bij vele familiën nog in zwang.
De zeven, dorpen welke tusschen Enkhuizen en Hoorn liggen, zijn haast alle eene kopie van elkander, men zou bepaald niet kunnen zeggen, dit of dat is fraaier of rijker. Voor een vreemdeling is het een genot deze streek door te wandelen, want men vindt er keurige tafereeltjes, een Lamorinière of een Coosemans waardig.