De puma.
Wie ooit met eenige aandacht de roofdieren der Oude met die der Nieuwe Wereld vergeleken heeft, dien zal het gewis opgevallen zijn, dat de eerste, wat lichaamskracht en moed betreft, verre de meerderen zijn der laatste. Zoo staat de jaguar of Amerikaansche tijger bij zijn naamgenoot in Azië ver ten achter, en ook de puma of Amerikaansche leeuw heeft niets van het majestueuze, het koninklijk forsche van zijn Barbarijschen stamgenoot.
Een enkele blik op onze gravure is voldoende om ons hiervan te overtuigen. Waar is die breede, vierkante kop, waar die golvende manen, waar die koninklijke houding, dat fiere oog, dat van moed en onverschrokkenheid en zelfbewuste kracht getuigt?
De puma mist dit alles. Hij heeft iets gluiperigs, iets valsch, dat meer den tijger of hyena, dan den leeuw eigen is.
De Amerikaansche leeuw komt in grootte het meest met den luipaard overeen, terwijl zijn staart eene lengte van zes decimeters heeft. Het lichaam is slank en lenig, de kop rond en klein; de oogen lichtgroen, waarvan de pupil in tegenstelling met die van de andere dieren van het kattengeslacht, rond is. De pooten zijn krachtig en van geduchte klauwen voorzien; zijn dicht, kort haar is geelachtig rood, onder den buik rossig en aan den binnenkant der ledematen nog lichter gekleurd, terwijl het aan de keel en in de ooren wit en aan de buitenzijde der ooren zwart is. Zijne bewegingen zijn, dank zijne slanke gestalte, sierlijk en krachtig, en zijn gehoor is buitengewoon scherp.
De puma behoort in geheel Zuid- en in Noord-Amerika thuis en wordt zelfs tot in Canada aangetroffen. In vele streken is hij nog bij ontelbare scharen voorhanden; in andere daarentegen zoo goed als uitgeroeid.
Hij houdt zich bij voorkeur op in wouden en met hoog gras begroeide vlakten, hetgeen volkomen met zijn sluipenden en arglistigen aard overeenkomt, evenals de omstandigheid dat hij meestal overdag slaapt en des nachts op roof uitgaat. Het liefst verschuilt hij zich op een breeden stevigen tak, vanwaar hij met nooit falenden sprong zijne prooi bemachtigt en ze met één slag den strot openrijt.
Hij moordt, evenals de tijger, alleen uit bloeddorst, zelfs wanneer hij verzadigd is; maar voor het overige is hij lafhartig van aard en gaat voor den mensch, vaak zelfs voor honden op de vlucht.
Men jaagt den puma met behulp van honden, die hem in een boom pogen te jagen, waar hij dan gemakkelijk met geweerschoten geveld wordt. Ook plaatst men wel vallen, of tracht hem, evenals de wilde paarden, met den lasso meester te worden.
Men wil zelfs, dat de Amerikaansche leeuw, levend gevangen, zich gemakkelijk laat temmen en dan met de huisdieren op vriendschappelijken voet omgaat.
Onze gravure stelt den puma voor, behoedzaam door het met varens en andere struiken bewassen kreupelhout sluipend, de oogen op een paar vogels gericht, die, zoo zij zich op een tak durven neerzetten, onvermijdelijk het slachtoffer zullen worden van dezen bloeddorstigen vertegenwoordiger van het kattengeslacht.