De dood van Alexander den Groote.
Als een schitterende meteoor aan den hemel der wereldgeschiedenis komt ons de jonge heldenkoning voor, die in zijn korten levensloop de halve wereld veroverde en binnen weinige jaren het toppunt van aardsche macht en grootheid bereikte om eensklaps van die hoogte neer te storten in een vroegtijdig graf. De oogen der tegenwoordige wereld zelfs, die na Alexander nog zóóveel groots heeft gezien, blijven met bewondering gevestigd op den fabelachtigen zegetocht, dien hij als veroveraar en baanbreker der Grieksche beschaving naar het onbekende Oosten ondernam, een tocht, die tot dusver in heel zijn omvang door geen tweede is geëvenaard en voor zijn tijd een der reusachtigste ondernemingen was, daargelaten nog het feit dat in den persoon van dien veroveraar heel de toenmalige wereldgeschiedenis was samengevat.
Want de zon van Athene was op het slagveld van Chaeronaea bloedig ondergegaan en de Grieken mochten zich nog gelukkig achten, dat de zegevierende jonge Macedoniër geene hoogere eerzucht kende, dan de geestelijke nalatenschap hunner helden te aanvaarden en geene hoogere onderscheiding begeerde dan de eerste der Atheners genoemd te worden. Met die gedachte bezield, leverde hij zijne veldslagen, verduurde hij bovenmenschelijke vermoeienissen in de Bactrische wildernissen en de vreeselijke Gedrosische steenwoestenij en keerde eindelijk in het jaar 323 vóór Christus, na tienjarige afwezigheid weer met zijne legerscharen, naar het onderworpen Perzië terug als beheerscher der geheele bekende aarde, waaraan hij zelf de grootste helft had toegevoegd.
Te Ecbatana werden nu ter eere van den als halfgod verheerlijkten overwinnaar schitterende feesten gevierd. Gezantschappen van de Grieken kwamen hem gouden lauwerkransen aanbieden, - toen hem plotseling als eene waarschuwing van het noodlot de dood trof van zijn vriend Hephaestion, die hem vóórging gelijk Patroclus eenmaal Achilles, en evenals Achilles wierp zich Alexander luid weenend in vertwijfeling op het ontzielde lichaam. Om zijn vriend eene laatste eer te bewijzen, zooals geen vorst nog was ten deel gevallen, trok hij naar Babylon op, droef te moede, daar zijne eigene ziel met een voorgevoel van den naderenden dood was vervuld. Daar zijne zieners hem waarschuwden, niet met de oogen naar het Westen (de onderwereld) gericht, de stad te betreden, zocht hij den Euphraat overtrekkend, eenen oostelijken ingang te vinden, maar stuitte op uitgestrekte moerassen, zoodat hij gedwongen was het voornemen op te geven en toch met het gelaat naar het Westen gekeerd de stad van Nebukadnezar binnentrok, welker burchten en torens toenmaals nog gedeeltelijk overeind stonden.
De folterende smart over het verlies van Hephaestion, het gevoel der vreeselijke verlatenheid week niet meer van den koning, ook nadat hij zijn vriend een met goud overdekten brandstapel, een met standbeelden gesierd prachtgebouw van onschatbare waarde opgericht en tienduizend stieren bij de lijkplechtigheid geofferd had. Met zijn vriend was hem het beste deel zijner eigene kracht ontrukt; geene der vrouwen, die hij zich tot gemalin nam, heeft hem ooit zoo na aan het hart gelegen, noch Statira, de dochter van Darius, noch Roxane, het schoone vorstenkind, dat hij op zijn krijgstocht uit het veroverde rotsennest haars vaders had weggehaald. Van haar hoopte hij echter dat zij hem spoedig een zoon zou schenken, als erfgenaam van een wereldrijk, hetwelk dat der Pharao's en der koningen van Perzië en Assyrië verre overtreffen zou. Reusachtige plannen woelden in zijn geest: hij wilde nieuwe, ontzaglijke vloten bouwen, daarmee Afrika ontzeilen, Carthago veroveren, geheele volken van Europa naar Azië en omgekeerd overplaatsen; geen hinderpaal zou hem meer weerstaan, dien kortelings de goden zelfs als een der hunnen hadden erkend.
Plotseling, in het begin van Juni 323, werd hij door koortsige huiveringen overvallen. Hij sloeg er geen acht op en bracht met zijne veldheeren nog een nacht in vroolijk drinkgelag door. Den anderen morgen brak de koorts uit. Om zich voor de brandende zonnestralen te beschutten liet Alexander zich naar de koele grotten van de terrassen der ‘hangende tuinen’ dragen; daar regelde hij van zijne legerstede uit nog alle regeeringszaken, baadde en offerde iederen morgen en onderhield zich gedurende den dag met zijne vrienden. Maar iederen avond keerden de huiveringen terug en lieten hem weldra ook overdag geene rust.
Den zevenden dag liet de koning zich in Nebukadnezars paleis terugbrengen en toen in den morgen van den achtsten dag zijne veldheeren hem hun morgenbezoek brachten, herkende hij ze nog wel, maar kon hen, helaas! niet meer toespreken.
Weldra verbreidde zich door heel de stad de onheilspellende mare: Alexander sterft. Veldheeren en krijgers stroomden vol smart en schrik naar het paleis; het was niet mogelijk hun aandrang te weerstaan; men moest hen tot den stervenden vorst toelaten. Zoo trokken dan officieren en soldaten, man voor man, zwijgend en in diepe droefheid langs de stervenssponde van hun koning. Hij zag hen aan en wenkte enkelen hunner met zwakke handbeweging toe; de vergrijsde veteranen konden bij dit schouwspel hunne tranen niet bedwingen en schreiden als kinderen.
Dit tooneel heeft de groote schilder Piloty tot het onderwerp gekozen van de aangrijpende voorstelling, die tegelijk ook het laatste werk van zijn eigen leven was en dan ook niet tot volledige voltooiing gekomen is. Maar ofschoon slechts geschetst, beurt toch het hoofd van den stervenden koning zich machtig uit de kussens en de reeds strak staande oogen laten nog de vroegere kracht van zijn blik vermoeden. Aan het voeteneinde van het bed staat Roxane in het fijngeplooide byssus-gewaad met treurig gebogen hoofd; zij houdt Alexanders linkerhand omklemd, terwijl zijne rechter onstuimig gegrepen en gekust wordt door de krijgers, die er niet op lettend of de Chaldeeuwsche arts al stilte gebiedt, door hunne smart meegesleept, zich aan de voeten huns meesters werpen. Anderen dringen naar voren, welgevormde Grieksche jongelingen en ruwe Aziaten; zij hebben lauwerkransen meegebracht en zullen ze aan de voeten van het afgodsbeeld neerleggen, dat evenmin de afgesmeekte genezing bewerken kan als de koeldrank, die door jonge Nubische slaven in de met ijs omgeven amphora bereid wordt. De schaduwen des doods zweven over het hoofd, dat anders in krijgshaftigen tooi de scharen van zege tot zege voorging; het heldendicht van Alexanders leven vindt hier het slot, dat de poëzie voor hare meest geliefde figuren vordert: op de schoonste hoogte plotseling een einde te nemen, zonder den terugslag van het menschelijk lot te ondervinden.
Dat de figuur van Alexander met zijne hartstochtelijk gloeiende ziel en bijna bovenmenschelijke werkkracht een kunstenaar als Piloty machtig aantrok, is zeer begrijpelijk. Hij heeft de omvangrijke stof voor dit tafereel bijna twintig jaar met zich omgedragen en ze in telkens nieuwe ontwerpen verwerkt, tot ze eindelijk hare tegenwoordige gedaante kreeg. Aan hare uitvoering heeft de kunstenaar zijne laatste krachten besteed en toen hem het penseel ontzonk, eindigde tegelijk ook zijn eigen leven. Het aldus dubbel beteekenisvolle doek bevindt zich thans in de Berlijnsche National-galerie, tot wier edelste sieraden het behoort.