Een beleefd patient.
Ik ben dokter en ontvang dagelijks vele patiënten aan mijn huis. Tot dit doel begeef ik mij 's morgens in mijne spreekkamer. 's Morgens van negen tot elf uur heeft ieder belletje een zilveren klank voor mij en is minstens twee franks waard. Gebrekkigen, blinden en lammen komen bij me en ieder geeft geld bij den visch. 't Is waar, men moet geen kwaad van de brug spreken, die ons over den stroom des levens brengt, maar ik kan toch niet zeggen dat mijne patiënten alle vroolijke menschen zijn. Zij dragen in den regel hun kruis niet zoo geduldig als de armen, en laten menigmaal, met zekere aanmatiging, in hunne woorden doorschemeren, dat zij voor de goed betaalde visite 't recht meenen te hebben, met nutteloos gebabbel over mijnen tijd te beschikken. Ik heb derhalve in mijne spreekkamer een klokje gehangen, dat de uren, halve uren en kwartieren tamelijk luide slaat, opdat dit mij op 't snel vervliegen van den tijd opmerkzaam make en 't eindelooze gepraat bekorte.
In mijne voorkamer, waar de patiënten wachten, hangt eveneens een kleiner, zeer plat klokje, dat steeds gelijk gaat met het grootere van 't spreekvertrek en ook de halve uren en kwartieren slaat, opdat een ieder wete hoe lang hij wachten moet om toegelaten te worden. De menschen zijn dikwerf heel ongeduldig en betwisten elkaar den voorrang. In zulke gevallen is 't klokje van groot nut. Mijn knecht teekent den tijd van 't binnenkomen van een ieder nauwkeurig aan, en moet er streng op letten dat ieder op zijne beurt binnentrede. 't Is dus begrijpelijk dat hij voor mijne morgen patiënten zekere belangstelling koestert en zijne eigene denkbeelden en begrippen omtrent hen heeft.
Korten tijd geleden liet hij op zekeren morgen eenen buitengewoon beleefden patient in de voorkamer, wiens manier van doen zoo eigenaardig was, dat ik den man nader beschrijven wil. - Juist niet, om hem als een lofwaardig voorbeeld voor anderen aan te halen, doch meer als eene waarschuwing voor mijne collegas. Genoemde heer had mij nog nooit te voren omtrent zijne gezondheid geraadpleegd, en zal zich in 't vervolg zeker niet meer vertoonen; niettemin zal ik hem niet licht vergeten.
't Aan al mijner patiënten was op dien dag bijzonder groot geweest, en vele bedenkelijke gevallen hadden zich daaronder voorgedaan, die mijne aandacht in hooge mate bezig hadden gehouden. Toen 't eindelijk elf uur sloeg, waren ze gelukkig weg, en vroeg ik mijn knecht, tamelijk moede, of er nog iemand in de voorkamer was.
‘Nog maar een heer,’ antwoordde hij, ‘die reeds een uur geleden hier was, maar zoo beleefd is, dat hij al de anderen heeft laten voorgaan.’
Dit bericht was mij niet aangenaam, want naar mijne ondervinding kon ik aannemen, dat de man zich òf in eenen bedenkelijken toestand bevond, òf dat hij met opzet zoo lang gewacht had, om zijn bezoek ongestoord, zoo lang mogelijk, te kunnen rekken.
‘Ik wil, dat iedereen streng op zijne beurt binnengelaten worde, Jakob,’ zei ik. ‘Laat dien heer binnen.’
De patient met wien ik nu kennis maakte, zag er uit als een welgesteld buitenman; zijne kleeding was goed, ofschoon er dat zeker iets aan ontbrak, dat den bewoner eener groote stad kenmerkt. Bovendien keek hij 't gansche vertrek in 't rond op eene wijze, die met den koelen onverschillligen blik van een welopgevoeden stedeling al zeer weinig overeenkomst had.
‘'t Spijt me wel,’ zei ik, ‘dat gij zoo lang hebt moeten wachten.’
‘O, dat komt er weinig op aan,’ antwoordde hij zeer vriendelijk. ‘Ik had geen haast; hier in de stad heb ik niets om handen, en zelfs méér tijd dan mij welkom is. Bovendien waren er in uwe voorkamer verscheidene lieden, die uwen raad oogenschijnlijk veel dringender noodig hadden dan ik. Mij hindert niets dan een leelijke hoest, dien ik gaarne kwijt woû zijn. Of mij dit recht geeft uwen kostbaren tijd in beslag te nemen, weet ik zoo waar nog niet.’
‘Ga zitten. Hebt ge pijn op de borst?’
‘Ik geloof niet dat het noodig zal zijn mijne borst te onderzoeken,’ zei hij angstig, toen ik mijn stethoskoop op zijne borst wilde zetten; ‘ik kan u alle verschijnselen opgeven.’
‘'t Is opmerkelijk, dat de schijnbaar krachtigste en gezondste menschen dik-