opgewondenheid voorzeker door overprikkeling en afmatting ontstond. Zij was hoogst tevreden, toen ik haar zei dat ik toegaf en zij antwoordde dat zij er zeker van was, dat zij, naast mij in den waggon gezeten, goed zou uitrusten. Zij zou zich dan eerst op haar gemak gevoelen.
‘Waar kon zij beter zijn? zult gij zeggen. Ik dacht dat zij aan mijne zijde niets ter wereld te duchten had, toen wij in een ledig spoorweg-rijtuig stapten. De nachttrein naar Parijs was dien avond niet groot; maar toch had ik een compartiment voor ons beiden weten te krijgen. Ik liet Lucille een oogenblik alleen en ging naar het buffet om eene veldflesch met wijn te vullen. Binnen vijf minuten was ik terug; maar toen ik haar weder aanzag, werd ik getroffen door de verandering, die ik in hare trekken opmerkte. Ik had haar zooeven nog zien glimlachen, zooals zij steeds tegen mij deed, en zij scheen kinderachtig vroolijk in het gaslicht te staren. Nu was zij doodsbleek en uiterst zenuwachtig; de groote blauwe oogen staarden mij vol angst aan.
‘Ik dacht dat zij door iets verschrikt moest zijn en vroeg ernstig wat er gebeurd was. Wat had haar doen verschrikken? Half snikkend drong zij zich tegen mij aan en kon aanvankelijk niet spreken; toen zij kalmer werd, gaf zij mij geenerlei opheldering. Het is niets; eensklaps had zij pijn gevoeld, stekende pijn in 't hart, en dit had haar zoo beangst gemaakt; dat was alles; maar nu was het over; zij noemde zich kinderachtig en was nu weder geheel hersteld.
‘Haar blik bleef intusschen onrustig. Ik wilde haar geheel tot bedaren laten komen, want zij was zeer opgewonden; later zou ik er meer van te weten komen, dacht ik. Ik deed voor het oogenblik al het mogelijke om haar tot kalmte te brengen en slaagde. Toen de trein zich in beweging zette, zei zij, dat zij volkomen tot haar zelve was gekomen. Met genoegen ging zij door naar Parijs, zooals ik beloofd had. Daar zou zij gedurende den dag uitrusten en dan zouden wij recht doorgaan tot Londen. Zij zou nu zeker onder weg slapen, als niemand in dien waggon kwam en ons stoorde. Zou niemand hier instijgen? Wel, dan kon zij gerust slapen; dat was heerlijk. Zoo pratende stoomden wij voort.
‘Ik maakte een veldbed van een reiszak en een paar kleedingstukken op de kussens van den waggon. Maar zij wilde op mijn schouder rusten, zeide zij; zij zou gerust slapen, als zij mijn arm om haar midden voelde; dan zou niets haar kunnen deren. Ik begon het toen werkelijk eenigszins vreemd te achten, dat zij zoo bevreesd was en nam mij voor den volgenden dag de reden uit te vorschen.
‘Daar rustte zij nu, zooals zij verlangd had, met haar hoofd op mijn schouder; zij sliep weinig; nu en dan schrikte zij op en zag dan als verwilderd rond; zij sliep echter weder in. Ik schreef haar zenuwachtigen toestand nog altijd aan vermoeidheid toe en het ergerde mij dat ik haar zelfs een oogenblik alleen had gelaten. Zoo verliepen drie à vier uren. Wij kwamen te Lyon aan. Daar gevoelde zij zich geheel uitgeput, zoodat zij gewillig toeliet, dat ik haar hoofd op een zachter rustpunt dan mijn schouder nedervleide. Ik vouwde een groote shawl, die zij niet noodig had, want zij was warm gekleed, en zij vleide 't hoofd daarop neder. Vervolgens dekte ik haar met mijn mantel.
praalgraf der heeren van yselstein, in de groote kerk te yselstein.
‘Wij reden in vollen stoom door den donkeren nacht, toen zij even het hoofd ophief en mij een nachtkus bood. Ik nam haar in mijne armen en kuste de lieve lippen van mijne jonge vrouw - voor de laatste maal. Daarop wierp ik mij in den anderen hoek neder, bewaakte haar totdat zij vast en kalm was ingeslapen en dommelde toen zelf in. Ik had het matglas voor de lamp in het dak van den waggon getrokken, zoodat de wagen slechts zeer spaarzaam verlicht was.
‘Ik wist niet hoe lang ik geslapen had, toen ik ontwaakte; het kon niet langer dan anderhalf uur zijn, want de expresstrein stopte bij de eerste statie voorbij Lyon. Ik gevoelde dat ik zwaar geslapen moest hebben. Maar ik was met een schrik opgesprongen, zoodat ik nu geheel wakker was. Soortgelijk gevoel bevangt ons als men in Amerika in eene prairie gewekt wordt, nadat men de overtuiging heeft gekregen, dat roodhuiden in de nabijheid rondzwerven, wanneer een der op post gestelde mannen ons eensklaps zacht wakker schudt. Gij begrijpt mij: dan nadert de vijand om het kamp te overvallen.
‘Daar stond ik in den waggon. Ik heb reeds gezegd, dat het lamplicht bedekt was. Lucille lag geheel in de schaduw. Mijn blik vloog naar dien hoek. Zij moest zich in den slaap bewogen hebben, want haar gelaat lag van mij afgewend. Mijn mantel, waarmede ik haar zoo zorgvuldig gedekt had, was gedeeltelijk op den grond afgegleden. Zij sliep nog zoo vast, dat zij nauwelijks scheen te ademen. Maar - haalde zij wel adem?
‘Het angstzweet brak mij uit; een kille schrik voer door al mijne leden. Ik begreep wat mij gewekt had. Een walm kwam mij in de neusgaten, die mij bekend was. Ik boog mij over haar heen en schudde haar zacht. Haar gelaat was ijskoud; de oogen waren geopend; mijne handen werden vochtig; ik rook - bloed!
‘Ik rukte het matglas voor de lamp weg en zag - dat het jonge meisje, bijna nog een kind, dat sedert acht dagen met mij gehuwd was, door een dolksteek in het hart in haar slaap vermoord was!’
De diepe en krachtige stem van Devereux was een weinig minder vast, toen hij deze woorden uitte. Wij zaten weder een tijd lang zwijgend tegenover elkander. Hij herstelde zich langzaam en vervolgde toen:
‘Een duivelsch stuk, niet waar? Welk kwaad kon dat kind bedreven hebben? Wie kon haar zulk een kwaad hart toedragen? Ik herinner mij nu dat zulke gedachten mijn verward brein doorvlogen, toen ik mij nu geheel alleen in den waggon bevond, met het doode lichaam van mijne vrouw dat op de andere bank lag. Alleen met dat lijk; begrijpt gij wat dat zeggen wil? Het was vreeselijk.
‘Ik sta niet stil bij hetgeen volgde. De sneltrein hield voor de statie op. Ik riep om hulp en de sneltrein naar Parijs vervolgde de reis zonder dien waggon.
‘Den volgenden dag werd een gerechtelijk onderzoek ingesteld. Niets lekte uit. Wat kon men uitwijzen, behalve dat ik mijne jonge vrouw vermoord zou moeten hebben, ofschoon ik haar leven met het mijne had willen koopen? In Engeland zou men mij misschien gehangen hebben, als de moord daar gepleegd ware. Hier kende men haar levensloop te goed en kon allicht nagaan, dat ik geenerlei belang bij, maar wel grievend leedgevoel over deze gebeurtenis had. Van den moordenaar kon men evenwel geen spoor vinden. Ik geloof dat de justitie haar uiterste best deed. Men vond niets dan zijn dolk, dien hij met opzet moest hebben achtergelaten. Ik vroeg om dit wapen en men schonk het mij. Die dolk bracht niets aan het licht; maar ik stelde prijs op dat wapen, het was groot, tweesnijdend en uitstekend gehard, een pronkstuk van wapenfabricatie.
(Wordt voortgezet.)