Wonderbare geschiedenissen.
De vrouw uit den droom
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)
Francis had tot dusverre met een verwonderd gezicht geluisterd, maar zoodra mijne vrouw de laatste woorden gesproken had, sprong hij op en werd doodsbleek.
‘In Duitschland?’ herhaalde hij.
‘Ja. Doet de naam Duitschland u aan iets denken?’
De stalknecht sloeg een somberen blik op den grond. ‘De naam Duitschland doet mij weêr aan mijne vrouw denken,’ antwoordde hij.
‘Waarlijk? Hoezoo?’
‘Zij heeft mij eens verteld, dat zij in Duitschland gewoond heeft, lang voordat ik haar leerde kennen, toen zij nog een jong meisje was.’
‘Woonde zij daar bij bloedverwanten of vrienden in?’
‘Zij was gouvernante bij eene Duitsche familie.’
‘In welk gedeelte van Duitschland?’
‘Dat herinner ik mij niet meer, mevrouw! Ik betwijfel het, of zij het mij wel heeft verteld.’
‘Heeft zij u den naam der familie ook genoemd?’
‘Ja, mevrouw! Het was een vreemde naam, die mij geheel ontgaan is. Het hoofd des gezins was een wijnstokplanter, - dat herinner ik mij nog heelgoed.’
‘Hebt ge ook gehoord, welke soort van wijn hij verbouwde? Er wonen wijnstok planters in onze omstreken. Was het Moeselwijn?’
‘Dat weet ik u niet te zeggen, mevrouw! Ik betwijfel het, of ik het wel ooit gehoord heb.’
Hier eindigde het gesprek. Wij beloofden, dat wij aan Francis Raven bijtijds zouden mededeelen, wanneer ons vertrek uit Engeland bepaald was, en namen afscheid van hem.
Ik had alles zoo geschikt, dat wij achtereenvolgens al onze vrienden in Engeland konden bezoeken en in den zomer naar Maison Rouge terugkeeren. Toen wij op het punt stonden om te vertrekken, zagen wij ons door zekere moeielijkheden in verband met het beheer van onroerende goederen, die ik in Ierland bezit, genoodzaakt, eene verandering in onze plannen te brengen. In plaats van in den zomer naar Frankrijk terug te keeren, kwamen wij er eerst een paar weken vóor Kerstmis terug. Francis Raven was met ons meêgegaan en werd in de hoedanigheid van stalknecht onder de bedienden van Maison Rouge opgenomen.
Het duurde niet lang, of enkele van de bezwaren tegen het in dienst nemen van hem, die ik wel vooruitgezien, maar vruchteloos aan mijne vrouw voorgehouden had, drongen zich in geen zeer aangenamen vorm aan onze aandacht op.
Het gelukte aan Francis Raven niet, om met zijne medebedienden op een goeden voet te komen, waarvoor ik trouwens wel gevreesd had. 't Waren allen Franschen, en niemand van hen verstond Engelsch. Francis van zijn kant was evenmin met het Fransch bekend. Zijne teruggetrokkene houding, zijn zwaarmoedig karakter, zijne zucht naar eenzaamheid, - alles pleitte tegen hem. Onze bedienden noemden hem ‘den Engelschen beer’. Hij werd onder dezen scheldnaam wijd en zijd in de omstreken bekend. Er ontstonden dikwijls onaangenaamheden, die een paar malen met eene kloppartij eindigden. Het werd zelfs aan Mrs. Fairbank duidelijk, dat hierin verandering moest komen. Terwijl wij er nog over nadachten, waarin die verandering zou bestaan, bleef de ongelukkige stalknecht nog eenigen tijd ten onzen laste, en wel ten gevolge van een ongeluk, dat hem in den stal overkomen was. Het been van den armen stumper was door een trap van een paard gebroken.
Hij werd naar zijn kamertje boven de stallen gedragen en door onzen eigen chirurgijn behandeld. Toen zijn verjaardag begon te naderen, was hij nog aan zijn bed gebonden.
Wat zijn lichamelijken toestand betreft, ging het zeer goed met hem Wat den toestand zijns geestes aangaat, was de chirurgijn echter niet tevreden. Francis Raven was lijdende aan eene geestverwarring, die maakte, dat hij 's nachts niet kon slapen. Toen ik dit hoorde, achtte ik het mijn plicht, den chirurgijn meê te deelen, wat den geest van zijn patiënt in verwarring bracht. Als een practisch man deelde hij in mijne meening, dat de stalknecht in een toestand van zelf-misleiding omtrent zijne vrouw en zijn droom verkeerde. ‘'t Is, denk ik, eene zinsverbijstering, die wel te genezen is,’ voegde de chirurgijn er bij, ‘als er gelegenheid bestond om een proef met hem te nemen.’
‘Hoe kan dat gebeuren?’ vroeg ik.
In plaats van antwoord te geven, richtte de chirurgijn van zijn kant eene vraag tot mij.
‘Weet ge wel,’ zeide hij, ‘dat het van 't jaar een schrikkeljaar is?’
‘Mijne vrouw heeft mij daaraan gisteren herinnerd.’ antwoordde ik. ‘Anders zou ik het misschien niet eens geweten hebben.’
‘Denkt ge, dat Francis Raven weet, dat het van 't jaar een schrikkeljaar is?’
Ik begon te vermoeden waar mijn vriend heen wilde.
‘Dat hangt er van af,’ antwoordde ik, ‘of hij een almanak in zijn bezit heeft. En als hij nu eens geen almanak had, - wat zou dat dan?’
‘In dat geval,’ vervolgde de chirurgijn, ‘is Francis Raven er niet meê bekend, dat er van 't jaar een negen en twintigste dag in Februari is. Wat zal het gevolg hiervan wezen? Hij zal de verschijning van de vrouw met het mes 's nachts om twee uur op den negen en twintigsten Februari verwachten, in plaats van op den eersten Maart. Laat hem al zijne bijgeloovige angsten op den verkeerden dag doorstaan. Laat hem op den dag, die werkelijk zijn verjaardag is, een gerusten nacht doorbrengen en zoo vast slapen, als andere menschen 's nachts om twee uur doen. En als hij dan op zijn gewonen tijd wakker wordt, ontneem hem dan zijne dwaling, door hem de waarheid te zeggen.’
Ik vond het goed, deze proef met hem te nemen. Ik liet het aan den chirurgijn over, mijne vrouw ten opzichte van het schrikkeljaar te waarschuwen en begaf mij naar den stal om Francis Raven eens op te zoeken.