handen van de eigenaars. In Midden-Afrika is niemand rekenschap verschuldigd van den dood zijner slaven.
Het is waar, dat, wanneer zij zich bevinden bij degenen, die hun als bedienden gebruiken, zij over het algemeen met meer menschlievendheid behandeld worden, zoolang zij gezond zijn; men zou vreezen, door te slechte behandeling, hun dood te verhaasten. Maar worden zij oud of ziek, zoodat zij niet meer van dienst kunnen zijn, dan worden zij met stokslagen weggejaagd, en vinden den dood op de straat of het kerkhof.
Dat is de slavernij in Afrika in hare vreeselijke gruwelijkheid! Dat zijn de kwalen, die misschien de missionarissen alleen geroepen zijn te genezen.
Kardinaal Lavigerie geeft ons zijn plan op, hoe hij aan die ramp door middel zijner missionarissen een einde wil maken. ‘Door de Afrikanen,’ zegt hij, ‘hebben wij ondernomen de slavernij uit te roeien. Niet tevreden met openlijk het Evangelie aan de volwassenen te verkondigen, koopen wij in het binnenland de arme kinderen vrij, die daar in slavernij zijn. Hadden wij de noodige middelen, wij zouden er nog veel meer vrijkoopen. Ieder hunner kost ons gemiddeld honderd vijftig franks; zijn zij vrijgekocht, dan geven wij hun de vrijheid, voeden hen op en zullen er eenmaal als het Gode behaagt, mannen van maken, nuttige mannen, apostelen, bezielt met een dubbelen afschrik van de gruwelen, die hun ras vernielen, en van den schandelijken handel in menschelijke wezens, die de grootste der gruwelen is.’
En reeds is hij daarin gedeeltelijk geslaagd; verscheidene kinderen zijn geneesheeren of catechisten geworden, en werken met de missionarissen mede voor het heil hunner broeders.
Ook op eene andere wijze gaan de missionarissen den slavenhandel tegen. Waar zij zich vestigen, en door bekeeringen vasten voet kunnen krijgen, zooals b.v. in de nabijheid van het Zanganika- en van het Nyassameer, komen zich de negers, ook nog voordat zij bekeerd zijn, onder hunne hoede stellen, in de meening dat de slavenhandelaars bevreesd zijn de dorpen der missionarissen, die soms door Europeanen verdedigd worden, of wier bewoners van wapenen voorzien zijn, te overvallen. Zij, die zich zoo aansluiten, blijven geheel vrij, en behoeven slechts wekelijks eene onderrichting der paters bij te wonen, waardoor zij niet zelden tot bekeering worden gebracht.
Uit dit overzicht blijkt hoe ongelooflijk snel zich het werk der missionarissen in Afrika heeft uitgebreid, welk onmetelijk veld voor hen openligt en welk groot nut zij reeds stichten. Een dergenen, die zich in Afrika voor de menschheid en den godsdienst het verdienstelijkste gemaakt hebben. is pater Jamet die zich thans weer in Europa bevindt om nieuwe zendelingen voor de Afrikaansche missiën aan te werven.
Pater Jamet heeft reeds zestien jaar in Afrika doorgebracht, achtereenvolgens in Nabylië, in de Sahara en eindelijk in Zanzibar, waar hij zeven jaar verbleef. In deze laatste plaats was hij belast met de zorg voor den toevoer van levensmiddelen en verdere benoodigdheden voor de verschillende Missiën in Midden-Afrika, hetgeen zijne eigenaardige moeilijkheden heeft, omdat in de binnenlanden het geld onbekend is, en dus alles door ruilhandel geschiedt.
Behalve de zorg voor die karavanen had pater Jamet bovendien het beheer over een huis door hem ingericht voor de verpleging en opvoeding der negerkinderen, die hij te Zanzibar, waar zij als slaven te koop werden aangeboden, had vrijgekocht. Op de eerste bladzijde vinden wij hem met twee zijner metgezellen afgebeeld midden achter de dertien zwartjes, door hem aan de slavernij ontrukt, van wie reeds nu eenigen naar Malta gezonden zijn, om zich op de geneeskunde toe te leggen, waardoor zij later voor hunne ongelukkige medebroeders van onberekenbaar nut kunnen zijn.
Onwillekeurig grijpt ons een gevoel van weemoed aan bij het beschouwen dier groep, als men denkt aan het treurig verleden dier arme kleinen. Van hunne ouders beroofd, door onmenschelijke beulen weggevoerd, of door hunne eigene bloedverwanten of stamgenooten overgeleverd om als slaven verkocht te worden, wat hebben zij geleden voordat de christelijke liefde zich over hen ontfermde! Vooral de geschiedenis van een hunner, wien nu, dank de zorgen van pater Jamet, eene betere toekomst openligt, is treffend, en laat ons tevens dieper doordringen in de wreede gebruiken dier bijgeloovige volken, Het hoofd van den stam, waartoe het bewuste knaapje behoorde, was gestorven. Daar het bij die rampzalige afgodendienaars vaststaat, dat zoo'n man nooit een natuurlijken dood kan sterven, moesten er zoenoffers gebracht worden om de vertoornde godheid te verbidden. Men laat derhalve den tooveraar komen om aan te wijzen wie de oorzaak van den dood van het stamhoofd is.
Deze verschijnt, doet zijne bezweringen, en op het oogenblik, dat hij meent begeesterd te zijn, duidt hij het offer aan, dat moet worden opgedragen. Het aangewezen offer is de moeder van het bedoelde negertje. Onmiddellijk wordt de arme vrouw gehaald, men bindt haar aan een boom, vlecht haar een krans van groene twijgen en gras om het hoofd, en vult de opening in het midden aan met gloeiende kolen. Om van hare vreeselijke smarten te genieten, roert men eene soort van trom, en dreigt men haar met scherpe lansen. Vervolgens vormt men een brandstapel van dor hout, bedekt dien met scherpe doornen en op dat doodsbed wordt de ongelukkige uitgestrekt en vastgebonden. Aan den kant, waar de voeten ligge[n], wordt het vuur aangestoken, en met stokken tracht men te beletten, dat de vlam te snel voortgaat; de vrouw moet langzaam verbranden. Intusschen voert men rondom de rampzalige een krijgsdans uit, en eerst als het vuur zijn werk heeft volbracht, acht men de vertoornde godheid verzoend. De kinderen der verbrande mogen niet bij den stam blijven, maar worden als slaven verkocht.
Dit feit is aan pater Jamet door het kind zelve van het ongelukkig slachtoffer medegedeeld.
Is het wonder, dat zooveel edele zielen gevonden worden die bereid zijn, alle pogingen in het werk te stellen om aan dergelijke menschonteerende barbaarschheden een einde te maken? Het kan niet anders of een zoo edel streven, met zooveel moed ondernomen en zoo krachtdadig voortgezet, moet voor de beschaving de heilrijkste vruchten afwerpen!