Aan het hof te Brussel onder Albertus en Isabella.
Jaren lang had koning Filips II vruchteloos gepoogd de opgestane Nederlandsche gewesten weer onder de Spaansche heerschappij terug te brengen. Eindelijk, afgemat van een 43jarige, woelige regeering, op het ziekbed neerliggend en den dood voor oogen ziende, kwam hij op het denkbeeld, die provinciën, welke hem zooveel zorg hadden gebaard, aan zijne dochter af te staan. De infante Donna Isabella Clara Eugenia was verloofd met zijn neef, den aartshertog Albertus van Oostenrijk en nog vóór zijn dood wenschte hij dit huwelijk voltrokken te zien, waarbij de Nederlanden als bruidsgift moesten dienen.
De verwezenlijking van dien wensch mocht hij niet beleven; want reeds vier maanden, nadat de schenking geteekend was, in September 1598, bezweek hij aan zijne pijnlijke ziekte en pas den 1en April 1599 werd he echt tusschen Albertus en Isabella gesloten. Het jonggehuwde vorstenpaar was er vooreerst ver van af, zich in het ongestoorde bezit van het verkregen gebied te mogen verheugen. Het had dit te verdedigen tegen de legermacht der noorderlijke provinciën en zag zich genoodzaakt, tot eigene zekerheid, deze de sterke vesting Oostende te ontweldigen. De aartshertog leidde zelf de belegering sedert 1601, maar helaas, drie jaren lang zonder gevolg. Zijne gemalin, zoo beweert men, had de gelofte afgelegd, niet van linnen te zullen verwisselen vóór Oostende ingenomen was. Tot September 1604 moest zij wachten, eer de val der vesting haar van die gelofte ontsloeg, en de kleur, die haar linnen intusschen had aangenomen, werd te harer eer sedert vermaard onder den naam van Isabel.
De inneming van Oostende was voor Albertus en Isabella eene heuglijke gebeurtenis, die niet enkel de vorstin lichamelijke verademing schonk, maar ook voor beider bewind een gelukkiger tijdperk scheen te openen. Met schitterende feesten werd de overwinning aan het hof te Brussel gevierd, en de deftigheid der Spaansche etiquette verbond zich hierbij met de Fransche galanterie en de kunstrijke weelde, welke in de dagen van Rubens de aanzienlijke Zuid-Nederlandsche kringen kenmerkte, tot een eigenaardig aantrekkelijk geheel. Onze gravure geeft daarvan eene zeer aanschouwelijke voorstelling.
Met recht Spaansche grandezza wonen Albertus en Isabella op hunne troonzetels het feest bij; de dames en heeren van het hof bewegen zich in de rustige, bevallige dansen van dien tijd; een talrijk gezelschap, in de schilderachtige kleederdracht van die dagen gehuld en waaronder ook menige kunstenaarskop valt op te merken, slaat het sierlijk schouwspel oplettend gade, terwijl op eene tribune de muzikanten eene opwekkende melodie doen hooren.
Deze afbeelding is vervaardigd naar eene schilderij, in het Mauritshuis te 's Gravenhage bewaard en afkomstig van Frans Porbus, wiens naam ook Pourbus wordt geschreven en die ter onderscheiding van zijn vader ‘de jonge’ genoemd wordt. Hij was de laatste afstammeling van eene dier Vlaamsche schildersfamilies, welke reeds sedert de middeleeuwen zulk eene belangrijke plaats met betrekking tot het leven en de geschiedenis huns volks hebben ingenomen. In het jaar 1570 geboren en betrekkelijk vroeg, in 1622, gestorven, behoorde Porbus de jonge tot de beste en meest gezochte portretschilders van zijn tijd, en alle beroemde personages hebben voor hem geposeerd; zoo bij voorbeeld Hendrik IV van Frankrijk, aan wiens hof hij zeer gezien was en ook meestal vertoefde, de koningin Elisabeth, de prinses van Croy, Maria de Medicis en ook het vorstenpaar Albertus en Isabella.
Getrouw aan de oud-Vlaamsche school, die het met haar gezond realisme zoover in de kunst van individualisme gebracht had, onderscheidde deze schilder zich door eene fijn gevoelde opvatting der figuren, eene buitengewone vaardigheid in het weergeven der costumes en sieraden, het realistische der omgeving, waarin hij ze karakteriseerde, en de treffende gelijkenis der gelaatstrekken. De galerijen van den Louvres en de Ermitage te St.-Petersburg, de museums van 's Gravenhage, Madrid, Munchen, Stuttgart en Dresden bezitten schilderijen van hem en eenige zijner kostbaarste stukken bevonden zich in het oude, afgebrande Parijsche stadhuis.