LXI.
De koninklijke martelaar.
‘De meerderheid in 't Konvent,’ zegt Crusenstolpe, ‘wilde ongetwijfeld Lodewijk XVI redden. De Berg daarentegen, die zich tegelijk door den hertog van Brunswijk en de Girondijnen bedreigd zag; Robespierre, wien ter ooren was gekomen, dat men voornemens was hem aan te klagen; Marat, wien men zijne wandaden van den 2 September verweet, - zij allen hadden goede redenen, om de meerderheid alle hoop op het herstel der monarchie te benemen: de Berg eischt daarom allereerst den dood van Lodewijk XVI.’
Robespierre werd werkelijk in het Konvent aangevallen, daarom vorderde de Berg den dood van den koning, terwijl de meerderheid daarentegen eischte, dat men Marat zou veroordeelen en Lodewijk van Orleans verbannen.
't Was duidelijk dat de royalisten er op rekenden, het koningschap te zullen redden, als het leven van den koning gespaard werd. Vroeger of later moest Frankrijk den partijstrijd en het bloedvergieten moede zijn en dan den koning terugverlangen. Dit wilde en moest de Berg verhinderen.
De Gironde verklaarde plechtig: 't Was de roeping der vergadering, wetten te geven; zij kon echter niet tegelijk aanklager en rechter zijn. Al wat zij evenwel kon verkrijgen, was dat aan de handelingen tegen den koning de uiterlijke vorm van een proces werd gegeven.
De gevangenen waren in den eersten tijd goed behandeld geworden. Aanvankelijk waren dertien koks met het bereiden der spijzen belast, de municipaliteit had in twee maanden voor de tafel der gevangenen 28,745 frank uitgegeven; voorts had men den koning tot bestrijding van kleine uitgaven 2000 franks per maand toegestaan; deze had men hem echter weder ontnomen, uit vrees dat hij zijne bewakers zou omkoopen.
We hebben gezien hoe de koningin in onmacht gevallen was, toen men haar het bloedige hoofd van de prinses De Lamballe had getoond.
Nog is zij niet hopeloos, want zij meende de Pruisen in aantocht. Des morgens draagt zij een wit kleed en eene muts; daarna trekt zij een bruin kleed aan. Het eenige sieraad, dat zij nog bezit, zijn bloemen.
Den 21 September wordt de Republiek geproklameerd, en de koninklijke familie wordt aangezegd dat zij voortaan nog slechts de familie Capet is. Tevergeefs protesteert de koning tegen dien naam. Toen men nu weder schoon linnengoed in den Tempel bracht, dwong men Maria Antoinette, de geborduurde kroon er uit te tornen; zij mocht voortaan geene andere kroon bezitten dan die van 't ongeluk.
Den 29 September besloot de Gemeenteraad de koninklijke familie te scheiden; men bracht den koning naar eenen anderen toren.
Den 26 October werden de vrouwen naar den grooten Tempeltoren gebracht. De nieuwe gevangenis der koningin was een vertrek op de vierde verdieping, van dertig voet in 't vierkant, door planken beschotten in vier kamers verdeeld. De eerste was eene voorkamer, links daarnaast een hokje voor de bewakers; rechts de kamer van prinses Elisabeth, daarnaast die der koningin. Haar zoon moest bij den koning slapen; men nam haar inkt en papier af, kwelde haar met vragen en verhooren; elke drank, elke spijs, elk kleedingstuk, zelfs de minste kleinigheid voor het toilet eener vrouw werd door ruwe handen onderzocht om te zien of er ook een briefje of ander bewijs van verstandhouding met de buitenwereld in was.
Meer en meer verloor de trotsche vrouw den moed, vreeselijke voorgevoelens begonnen haar te beangstigen.
Het lot der koninklijke kinderen, die het lijden hunner ouders zagen, was ontzettend. Reeds in gelukkige dagen was het leven van den dauphin bedreigd geweest. De hertogin van Abrantes verhaalt uit het jaar 1788, dus uit de dagen van Versailles: ‘De koning en de koningin kwamen dikwijls den dauphin op zijne kamer bezoeken. De koningin proefde dan van alles wat men hem gaf. Op zekeren dag wilde zij hem zelve het eten toedienen, men had hem zijne gewone broodsoep gebracht. De koningin nam den prins op haar schoot; zij roerde met den lepel in de soep en bespeurde er iets hards in. Nu goot zij de soep uit de schaal en vond op den bodem glasscherven.
Zij ontstelde hevig en riep: ‘Sire, men heeft den dauphin willen vermoorden!’
‘De kindermeid, die de soep had klaar gemaakt, wierp zich voor den koning en de koningin op de knieën en bekende hare fout. Het brood werd gewoonlijk met een houtje fijn gewreven; omdat zij dat niet bij de hand had, had zij eene flesch genomen. Waarschijnlijk waren daarbij een paar blaasjes gesprongen, die gewoonlijk op de oppervlakte van 't glas zijn.
‘Maar,’ zei de koningin sidderend, ‘als ik niet toevallig hem 't eten had willen toedienen, zou hij gestorven zijn.’
De hertogin van Abrantes voegt er de volgende opmerking bij:
‘De zaak is me nooit recht duidelijk geweest; ik geloof dat de koningin in de eerste ontroering de waarheid heeft gezegd, en dat men inderdaad den dauphin heeft willen om 't leven brengen. Wie dien aanslag gesmeed hebben, weet ik niet, maar er waren toen verscheidene personen, in wier belang het zou zijn geweest, dat Lodewijk XVI geene erfgenamen naliet.’
De gemeente van Parijs had zekere familie Tison tot verplegers der koninklijke kinderen aangesteld. De man was een sombere, knorrige, achterdochtige grijsaard, de vrouw zeer wankelmoedig; den eenen dag barstte zij bij het zien der koningin in tranen uit, den anderen dag zou zij haar hebben kunnen aanklagen.
Als kommissaris van de gemeente in den Tempel fungeerde de schoenlapper Simon, wien alle cipiers en gevangenbewaarders moesten gehoorzamen; zijn helper was dezelfde Rocher, die den 20 Juni de hand tegen den koning had opgeheven.
Wat de ongelukkige koninklijke familie in den tempel heeft geleden, vermelden de opschriften, die men er heeft gevonden. In de kamer van den dauphin vond men bij de kachel eene bloem op den grond geteekend, met de woorden:
‘Maman.... je vous pr...’
Misschien had een slag van Simon den knaap verhinderd verder te schrijven. Zijne zuster, de kleine prinses, heeft met de naald hartroerende ontboezemingen in de vensterruiten gegrift. ‘Maria Theresia Charlotte,’ zoo luidt eene er van, ‘is het ongelukkigste schepsel op de wereld. Zij hoort niets omtrent hare moeder en mag haar nog veel minder zien, hoewel zij er honderden malen om heeft gesmeekt. O, ongelukkige, dierbare moeder, moge God u in zijne bescherming nemen!’ Eene andere ontboezeming der prinses luidt: ‘Vader in den hemel, waak over mij! Goede God, vergeef hen die mij mijne ouders hebben ontnomen!’
Treffend is eene aanteekening op de deur van de kamer der koningin; daar stond:
‘27 Maart 1793, vier voet tien duim drie streep,’ en lager: ‘drie voet twee duim.’
Dat was de maat der kinderen; de koningin wilde weten hoeveel zij in den Tempel gegroeid waren.
Het Konvent had dadelijk na de afzetting des konings eene kommissie van vier en twintig leden benoemd, om alle bewijzen en aanklachten tegen Lodewijk XVI te verzamelen. Behalve de dokumenten, welke men den 10 Augustus, bij de bestorming der Tuilerieën, in de ver-