De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaria Antoinette,
Koningin en Martelares.
| |
LVIII.
| |
[pagina 418]
| |
schrift laten vervaardigen, waarin de gebeurtenissen van den 10 Augustus werden medegedeeld, en zond exemplaren er van naar alle provinciën. Frankrijk had toen vier legers tegen de buitenlandsche vijanden te velde, en 't was van het hoogste belang, te weten hoe die legers de tijding van het schenden der grondwet en de afzetting des konings zouden opnemen. Generaal Montesquieu kommandeerde in Savooie, Luckner in 't Noorden, Dillon en Dumouriez in Vlaanderen, La Fayette in de Ardennen. Van den laatste had de nieuwe regeering alles te vreezen, daar hij altijd een verklaard verdediger van de grondwet en van den koning was geweest. Zij bedroog zich niet. La Fayette gaf bevel, de afgevaardigden van de Nationale Vergadering in hechtenis te nemen zoodra zij zich zouden vertoonen; daarna richtte hij in eene aanspraak aan zijn leger de vraag, of het den waren erfgenaam der kroon in zijne rechten herstellen óf een heer Pétion tot koning uitroepen wilde. Het leger betuigde zijne sympathie voor den koning; de generaals der andere legers waren min of meer geneigd het voorbeeld van la Fayette te volgen, en zeker zou de omwenteling zijn gelukt, als La Fayette dadelijk naar Parijs ware opgetrokken. Hij aarzelde echter, ofschoon hij niet behoefde te vreezen dat de hertog van Brunswijk van zijn aftocht partij zou trekken, maar hij was beducht dat zijne soldaten ten laatste toch zouden beginnen te wankelen, - en reeds na een paar dagen was de gezindheid der troepen geheel veranderd. De soldaten morden over de gevangenneming der afgevaardigden van de Nationale Vergadering; de Jakobijnenklub te Sédan (het hoofdkwartier van den generaal) was druk in de weer geweest, en de houding der troepen werd eensklaps zoo dreigend tegenover den generaal, dat hij, onder voorwendsel eene verkenning zijn generalen staf over de grenzen ging. De maire van Sédan leverde dadelijk eene aanklacht wegens landverraad tegen hem in. La Fayette kwam met zijne vrienden gelukkig op Nederlandsch grondgebied; hij wilde zich bij de emigranten aansluiten, maar werd door de Oostenrijkers als krijgsgevangene behandeld, omdat hij niet door eene openlijke verloochening zijner pen. Men bracht hem eerst naar Maagdenburg, vervolgens naar de vesting Olmutz en hield hem daar streng gevangen, - eene handeling, die de Jakobijnen aanleiding gaf, alle veldheeren van 't leger voor een dergelijk lot te waarschuwen. Het eerste wat de nieuwe regeering deed, was het instellen van eene kommissie, welke de vijanden der vrijheid moest opsporen en voor het bloedgerecht dagen. Danton zeide: ‘Men moet den royalisten vrees aanjagen! ‘De geneesheer Marat was de ziel van die rechtbank. Een zekere dokter Guillotin had eene machine uitgevonden, door welke de veroordeelde dadelijk gedood werd en een misslag onmogelijk werd. Men noemde haar naar den uitvinder ‘guillotine’; zij werd op de Place du Caroussel geplaatst en bleef daar staan, omdat men haar veel werk wilde geven en het te omslachtig was, haar heen en weer te vervoeren. Men sloot alle uitgangen van Parijs, deed streng huisonderzoek en nam eenige personen gevangen, die deelgenomen hadden aan een komplot, dat de verdediging des konings had ten doel gehad; zij werden ter dood gebracht - de omwenteling begon zich in hare afzichtelijkheid te vertoonen. Alle onbeëedigde priesters werden tot deportatie veroordeeld. Den schrik, dien de omsingeling van Verdun door de Oostenrijkers veroorzaakte, maakten de Jakobijnen zich ten nutte om het volk duidelijk te maken, dat men vóor alles de binnenlandsche vijanden der vrijheid moest uitroeien. Alle beraadslagingen werden te midden van dreigende vulkshoopen gehouden; op bevel van 't soevereine volk werd eene kommissie benoemd, om overal de verdachte burgers gevangen te nemen. Leden van die kommissie verspreidden zich door geheel Frankrijk, om de royalisten op te sporen, die met de Duitschers gemeene zaak maakten. De Jakobijnen hadden besloten, door een vreeslijken slag sluiteloozen angst aan te jagen, geheel Frankrijk te doen sidderen en het te dwingen, zich aan hunne heerschappij te onderwerpen. Maillard, die reeds eene bende sansculotten had gevormd, kreeg een wenk, zich gereed te houden, en de Gemeenteraad vaardigde een dekreet uit, dat alle burgers van Parijs, die de wapens konden dragen, op het Champ de Mars bijeenriep; de Nationale Vergadering bedreigde met de doodstraf ieder die weigeren zou tegen den vijand op te rukken, of de vergadering hindernissen in den weg zou leggen. Den 2 September wordt het valsche gerucht verspreid, dat Verdun door de Oostenrijkers is ingenomen; dadelijk is geheel Parijs in beroering, en dat is het teeken voor de benden der Jakobijnen. Danton laat den generalen marsch slaan en de stormklok luiden, kanonnen worden afgevuurd, de poorten gesloten. Men zegt dat men den vijand zal tegemoet trekken; de piekeniers zullen te Parijs blijven; iedere burger, die weigert zijn geweer af te geven, zal worden doodgeschoten. Parijs is overgeleverd in de macht van 't gepeupel. ‘De stormklok,’ had Danton gezegd, ‘zal voor het volk geen teeken tot verontrusting zijn, maar eene aanmaning om de vijanden te helpen vernietigen’ De bende van Maillard stormt de gevangenissen binnen en vermoordt alle in hechtenis zijnde priesters en beschuldigden. De minister van justicie Danton had gezorgd dat de gevangenissen der Abdij van St. Germain, La Salpêtrière, La Force, het Chêtelet, Bicêtre enz. met royalisten waren opgevuld. Hij had lijsten afgegeven met de namen van verdachte personen; men voert deze en ook andere tot hem. Toen eene kar vier en twintig priesters naar de Abdij vervoerde, waar Maillard het rechtsgeding leidt, schreeuwt de woeste bende: ‘Dat zijn de samenzweerders, die onze vrouwen en kinderen willen vermoorden!’ Men werpt zich op hen en vermoordt hen. In de Abdij was eene tafel geplaatst, waaraan leden van den Gemeenteraad hadden zitting genomen; hier zou men behoorlijk rechtplegen. Een kerel is er tegen dat men zooveel omhaal zou maken. ‘Als de Pruisen komen, zullen zij dan ook de schuldigen er uit zoeken?’ vroeg hij. Maillard verklaart dat hij niet moorden, maar rechten wil. Hij gaat naar de tafel. Daar liggen noch akten, noch wetboeken, maar tabakzakken, brandewijnflesschen, glazen; met het bloed der priesters bezoedelde kerels, met sabels en pistolen in de hand, staan om de tafel, andere aan de deur, door welke de veroordeelden moeten verwijderd worden. Men spreekt af, dat over de beschuldigden het doodvonnis was geveld, als de voorzitter zeide: ‘Naar La Force!’ Men wilde daardoor de veroordeelden misleiden totdat hun bloed zou vloeien. Iedere gevangene, die wordt binnengeleid, wordt door drie kerels vastgehouden. De voorzitter ziet bij 't fakkellicht de lijst van Danton na; staat de naam van den binnengebrachten persoon er op, dan wordt de ongelukkige terstond weder weggeleid en, meestal onder vreeslijke martelingen, het vonnis dadelijk aan hem voltrokken. De enkele vrijgesproken en worden daarentegen omhelsd en gekust. Om de gevangenis van den Tempel had men een driekleurig lint geslagen, ten teeken dat men die verschoonen moest; in La Force bevonden zich, behalve de later er in gebrachte gevangenen, de laatste getrouwen van het hof, waaronder de vriendin der koningin, de schoone prinses De Lamballe, geboren vorstin van Savooie, volgens de geschiedschrijvers de schoonste vrouw van haar tijd. Het volk haatte die vrouw, omdat zij eene vriendin der koningin was, maar de voorzitter der rechtbank in La Force wilde haar redden; de schoonheid der prinses bekoorde hem, en hij eischte van haar, dat zij zou zweren, voortaan den koning, de koningin en het koningschap te zullen haten. De prinses weigerde, door eene laagheid het behoud van haar leven te koopen, en zooals in de Abdij met de woorden: ‘Naar La Force!’ te verstaan gegeven wordt dat de gevangene is ter dood veroordeeld, zoo luidt het hier: ‘Naar de Abdij!’ Ruwe kerels grijpen de schoone jonge vrouw aan, mishandelen haar en dood en haar met kannibaalsche woede. Men stak haar hoofd op eene piek, die tot de helft door hare schoone, blonde lokken werd bedekt, en droeg het door de straten; het naakte lichaam werd er achter voortgesleept, nadat men het vreeslijk had verminkt. Niet genoeg dat de onmenschen het lijk hadden ontkleed, vielen zij met messen op haar aan: de een sneed haar den boezem af en rukte haar het hart uit 't lichaam; een ander reet haar den buik open. ‘Een monster,’ aldus vermeldt Menzel, ‘liep vooruit, het hart der vermoorde in de hand en de darmen om den arm gewikkeld; later beroemde hij zich er op, het hart te hebben opgegeten, en verwonderde zich over het afgrijzen van degenen wien hij het vertelde.’ Deze afschuwelijke stoet begaf zich het eerst naar het paleis van den ouden hertog Penthièvre, den schoonvader der prinses, en van daar naar den tempel, waar men den drager van het hoofd op de plaats liet komen, en de kommissie uit den Burgerraad de koninklijke familie dwong, aan 't venster te gaan staan. Toen men aan de koningin zeide dat zij het bloedige hoofd van hare vriendin De Lamballe moest gaan zien, viel zij in onmacht. De koning waagde het, den ambtenaren der gevangenis hunne wreedheid te verwijten, maar zij stoorden zich er niet aan; zij waren blijde dat het gepeupel de gevangenis niet bestormde. Van den Tempel trok men met het lijk naar het Palais Royal, om het den hertog van Orleans te toonen, die door dezen moord de erfgenaam van 't vermogen der Penthièvres werd. Philippe Egalité zat juist aan tafel, toen men hem het bloedige hoofd liet zien, hij ontstelde hevig; misschien had hij een voorgevoel, dat het moordstaal ook hem zou treffen. In de gevangenis van Bicêtre werden de beulen moede van 't slachten der offers en opperden het denkbeeld, ze bij massaas door kanonnen te laten neder- | |
[pagina 419]
| |
schieten. 't Was een ontzettend bloedbad. Toen een jong meisje door hartroerende beden haar vader had gered en zich ten aan zien der moordenaars om zijn hals wierp, werden zelfs de woestaards bewogen en weenden, - een paar sekonden later waren zij echter weer aan het moorden. Deze trek is even karakteristiek als die waarvan de gevangenis La Salpêtrière getuige was. Toen de moordenaars de gevangenis binnendrongen, hoorden zij dat men de gevangenen in geene vier en twintig uren water had gegeven. Zij vermoordden den cipier wegens mishandeling der gevangenen - en daarna ook de gevangenen. Danton liet Barnave, die ook in hechtenis genomen was, ontvluchten. Het moorden duurde van 2 tot 6 September, en men berekent dat 9000 à 10,000 personen als slachtoffers zijn gevallen. Dat was de geboortedag der vrijheid! De overheden deden niets om het moorden te beletten; de Nationale Vergadering beraadslaagde gedurende die gruwelen over de invoering van eene nieuwe munt; de minister Roland schreef: ‘Het ligt in den aard der zaak en is volkomen verklaarbaar, dat eene met moeite behaalde zegepraal door uitspattingen wordt gevolgd. Als de zee door een hevig onweder is beroerd geworden, bruischt zij nog lang nadat de storm reeds is bedaard. Men moet daarom over deze gebeurtenis een zijne wraak eene daad van gerechtigheid verbindt. Het moordt niet in blinde woede; het kiest hen tot slachtoffers, van wien het gelooft dat zij reeds door de wet moesten gestraft zijn; dat de tijdsomstandigheden hun dood vereischen. Maar ook weet ik dat booswichten en verraders zich gaarne dergelijke uitbarstingen der volkswoede ten nutte maken, en men ze daarom moet beletten. Ik weet dat we aan 't land de verklaring schuldig zijn, dat de uitvoerende macht die uitspattingen voorzien noch verhinderen kon.’ Zoo sprak de minister, en de veiligheids-kommissie zond tegelijk aan alle plaatselijke overheden in Frankrijk eene aanmaning, om het voorbeeld van Parijs te volgen en allen te dooden, van wien men verwachten kon, dat zij, als de legers tegen de buitenlandsche vijanden uitrukten, eene tegen-omwenteling zouden beproeven. ‘Bericht ontvangen hebbende,’ zoo luidt dat schrijven, ‘dat de horden der barbaren tegen ons oprukken, haast zich de gemeente van Parijs, hare broeders in de departementen mede te deelen, dat een gedeelte van de inhechten is genomen samenzweerders door het volk gedood is. Deze daad van gerechtigheid scheen noodzakelijk, om het legioen verraders binnen onze muren vrees aan te jagen, terwijl het volk zich uitrust om lange reeks van verraderijen haar aan den rand des afgronds heeft gebracht, zal de natie zich ongetwijfeld haasten, dit even noodzakelijk als doeltreffend middel overal aan te wenden, en alle Franschen zullen als de Parijzenaars zeggen: Als we tegen den vijand optrekken, willen we geene verraders achterlaten, die onze vrouwen en kinderen zullen vermoorden.’ Dit schrijven was het doodvonnis voor alle gevangenen, die van koningsgezindheid werden verdacht. Men wendde voor, de gevangenen te moeten vreezen, die men achter slot en grendel had! De woeste moordlust was ontwaakt, en waar de overheden hem wilden tegengaan, zouden zij het niet hebben kunnen doen, zonder zich zelven verdacht te maken; het gepeupel heerschte immers. | |
LIX.
| |
[pagina 420]
| |
De berichtgever houdt er voor, dat zij door de rechters werd vrijgesproken. ‘In 't midden der straat,’ vervolgt hij, ‘kwam haar een havelooze kerel tegemoet; dronken van bloed en wijn, wilde hij haar met zijne lans de muts afrukken, die haar schoon blond haar bedekte; hij miste echter zijn doel en wondde de prinses in 't voorhoofd, zoodat het bloed in stroomen over haar gelaat liep.
palmzondagviering te venetie, in de middeleeuwen.
‘De langs de straat slenterende woestaards meenden, toen zij dit zagen, dat zij met een veroordeeld en aan hen overgelaten slachtoffer te doen hadden, en voordat haar geleider het kon verhinderen, hadden zij de ongelukkige ter aarde geworpen.’ Tot zooverre Max Ring. Laat ons nu een paar vermaarde hoofden der revolutie beschouwen. Daar is Marat, we kennen hem reeds. De onbeteekenende arts van de bedienden des graven van Artois is thans een van de beheerschers van Frankrijk. Hij is van middelmatige lengte, heeft een breed hoofd, scherp geteekende, sombere trekken, een stekenden blik, bleeke gelaatskleur en lompe manieren. Hij haatte alle menschen, uitgezonderd enkele vrienden. ‘De Franschen zijn erbarmelijke revolutionairen,’ zeide hij: ‘geef me twee honderd republiekeinen, in de rechter hand den dolk, in de linker eene moffel in plaats van eene schild; daarmede zal ik Frankrijk doortrekken en revolutie maken.’ In zijne vlugschriften predikte hij onafgebroken moord, roof en brandstichting tegen de aristokraten, en onder hen verstond hij allen die geene Jakobijnen waren. Reeds nu viel hij het nog niet gekozen Konvent aan en eischte de diktatuur van Robespierre. Robespierre droeg nog altijd manchetten, een geplooiden halskraag en was sierlijk gekapt; hij wilde daarmede indruk maken. (Wordt voortgezet.) |