Wijsgeerige gedachten.
Onsterfelijkheid.
De mensch draagt zijne dwalingen, even als zijne waarheden te dikwijls slechts in woorden en niet in gevoel bij zich; zoo stelle hij, die aan geene onsterfelijkheid gelooft, zich eens in plaats van een zestigjarig leven, een leven van zestig minuten voor, en zie dan toe of hij den aanblik kan verdragen van geliefde, edele of wijze menschen, slechts bestaande als doellooze luchtverschijnselen, als looze schaduwbeelden, die om het licht zweven en in het licht straks vergaan. Neen! ook bij hem is de vooronderstelling aanwezig van eene onsterfelijkheid, anders zou er steeds eene zwarte wolk over zijne ziel hangen even als aan den heldersten hemel van Mahomet, en bij zijne omzwervingen over de aarde zou een rusteloos leven, eene Kaïns onrust, zijne schreden vergezellen.
Ja dan, als alle wouden dezer aarde lust hoven waren, alle eilanden zalig, alle velden Elyseesche en alle oogen vroolijk, ja, dan zou men kunnen gelooven - maar neen: want dan ware juist die zaligheid, voor onzen geest een eed des Oneindige, tot bevestiging van deszelfs eeuwig aanwezen! Maar nu, o God! daar zoo vele huizen treurhuizen, zoo vele velden slagvelden, zoo vele wangen bleek zijn, daar wij zoo dikwerf rood geweende, gebrokene en geslotene oogen zien: zou het mogelijk zijn, dat nu de laatste, reddende haven van den armen reiziger, de groeve der vertering, slechts een draaikolk ware, die alles verzwelgt? En wanneer eindelijk na duizenden jaren onze aarde door het allengs naderen van de zou uitgestorven en ieder geluid op haar verdoofd zal zijn, zou dan de eene of andere onsterfelijke geest den stillen bol, als een' ledigen lijkwagen daarheen kunnen zien trekken en zeggen: ‘Daar beneden vliegt het kerkhof van het arme menschengeslacht in den krater der zon - op dezen verbranden bol hebben eenmaal vele schaduwen en droomen en vluchtige gedaanten geweend en gebloed, maar nu zijn zij sedert lang verteerd - vlieg in de zon, die ook u zal oplossen, schoone woestenij! met uwe ingezogene tranen en verdroogd bloed.’ - Neen! dan zou de gewonde worm zich kunnen opheffen en tot den Schepper mogen zeggen: ‘Gij hadt mij niet tot lijden moeten scheppen!’ - De Algoede zelf zou den worm het recht geven tot deze berisping, Hij die ons het medelijden geeft en die in ons allen spreekt om ons te bemoedigen en die toch alleen in ons de hoop op Hem heeft geschapen.