heiligdom bij den haard geleid, waar zij ook de mouwen opstreek en duchtig begon mede te helpen. Een der jongelie had intusschen haar paard ontzadeld en in eene daarvoor bestemde omheining gebracht, waar de dieren gevoederd werden.
Juist toen de dame Martijn voorbij gereden was, kwam Willis bij hem.
‘Wel Martijn, hoe gaat 't? Hoe hebt ge 't al dien tijd gemaakt: niets meer van uwe vrouw gehoord?’
Martijn schudde even het hoofd - ‘Neen,’ zeide hij kalm - ‘gehoord heb ik niets van haar, maar - wie was toch die lady, die ons zoo even voorbij reed?’
‘Ah, heeft ze u bevallen? - 't Was mijne schoonzuster, eene weduwe, die op dezelfde wijze als uwe vrouw van haren man is afgeraakt; maar omdat zij niet zeker weet of hij nog leeft, durft zij niet hertrouwen, anders had zij 't al wel twintigmaal kunnen doen.’
‘Een lief wijfje,’ knikte Martijn - ‘hoe heet zij?’
‘Wij noemen haar eenvoudig Mrs. Fanny, omdat zij den naam van haar man niet meer wil dragen; maar zij zal u wel bevallen. Kom, we zullen eens naar binnen gaan om haar goeden dag te zeggen. Ge moet haar leeren kennen, al was het alleen om den dans.’
Martijn scheen niet gehoord te hebben, wat hij zeide; hij staarde stijf voor zich op den grond. Maar toen Willis hem bij den arm greep, ging hij geduldig met hem naar het kleine, uit stammen gebouwde achterhuisje, waarin Mrs. Warner's keuken stond, en waarin zij nu met een rood hoofd en vochtig gelaat mede het maal bereidde. Zij was, even als haar man, in het geheim ingewijd, en toen Willis nu met Martijn den drempel betrad, riep zij hem lachend te gemoet:
‘Ho! Mijnheer Willis, moet ik van mijn keukenrecht gebruik maken, en u een lepel kokend water toewerpen? Heeren hebben hier niets te maken.’
‘Ik wilde alleen dezen heer aan die dame voorstellen,’ zeide Willis, ‘want hij heeft het voornemen haar straks naar de tafel te leiden. - Jufvrouw Fanny, een mijner vrienden, de heer Martijn uit Illinois, die gaarne kennis met u wilde -’
Hij kon niet verder. Toen zij haar naam had gehoord, had Miss Fanny zich omgewend, maar nauwelijks was haar blik op Martijn gevallen of zij zag hem stijf aan, deed een gil hooren, en viel onmachtig neder.
‘Wat!’ riep Willis lachend uit, want zooals wij later vernamen was die onmacht vooraf afgesproken - ‘dat schijnt hier een wederzien en herkennen te zijn - Martijn, om 's hemels wil, zeg, dat is uwe eigene vrouw toch niet?’
Martijn antwoordde geen woord, maar hij stond stil en bewegeloos voor de onmachtige, die hare rol meesterlijk speelde, want zij was doodsbleek geworden. Op eens knikte hij met het hoofd, alsof hij zekerheid van iets had gekregen, draaide zich om, ging de keuken uit, en was enkele oogenblikken later in het bosch verdwenen, dat achter het huis lag.
Willis wilde hem tegenhouden, want volgens zijn plan, moest de grap niet zoo spoedig uit zijn. Maar waarom sprong zijne ondeugende schoonzuster niet op, zooals afgesproken was, en hield den ‘gevluchten echtgenoot’ vast. Daarop was immers de geheele klucht gebouwd. - En wat zag ze er bleek uit - buitengewoon bleek.
De vrouwen waren intusschen reeds ter hulpe gesneld, wreven hare slapen met azijn, legden natte doeken op haar voorhoofd, en deden alles wat zij konden, om haar in het leven terug te roepen. Eindelijk sloeg zij de oogen weêr op, wierp een gejaagden blik in 't rond en scheen haar zwager, wien zij verwonderd vroeg, wat haar zoo plotseling overkomen was, niet eens te zien. Het duurde evenwel niet lang; haar krachtige geest had spoedig weêr de overhand, en met een wel wat gedwongen lachje, en nog altijd zonder kleur op het gezicht, zeide zij:
‘Het is toch vreemd - die hitte hierin de keuken en - mijn paard was onderweg zoo onrustig, dat ik het nauwelijks in toom kon houden zoodat ik mij zeer moest inspannen. Ik ben wel in zwijm gevallen?’
Willis bromde een vloek tusschen zijne tanden terwijl hij de keuken verliet, om naar Martijn te gaan zien: ‘Die geschiedenis bevalt mij niet; ik moet weten wat er achter steekt.’
Maar Martijn was nergens te vinden en was alleen gezien toen hij het bosch inliep. Maar wie zou zeggen welken weg hij opgegaan was, want op den harden grond rondom het huis kon men natuurlijk zijn spoor niet volgen.
De vrouwen wilden Mrs. Fanny in huis brengen, en stonden er op dat zij ten minste een uurtje te bed zou gaan om wat uit te rusten. Maar daarvan wilde de jonge vrouw niets hooren. Zij hield vol dat zij reeds drie of viermaal in haar leven in zulk een toestand was geweest, zonder verdere gevolgen dan eene oogenblikkelijke zwakheid. Het kwam eensklaps, maar was even spoedig ook weêr voorbij, en had verder niets te beteekenen. Op alle vragen - want hare vrouwelijke omgeving had toch reeds verdenking opgevat, en was niet zoo gemakkelijk gerust te stellen - gaf zij een ontwijkend antwoord, en drong er zelfs op aan om met den maaltijd voort te maken, daar deze door hare late komst reeds zoo vertraagd was.
Willis kwam terug - hij had Martijn nergens gevonden, en trachtte met zijne schoonzuster nu nog een paar woorden in vertrouwen te spreken. Maar dat ging niet, er waren te veel dames in de keuken, en de kleine wenk dien hij haar gaf om een oogenblikje buiten te komen, begreep zij niet of wilde zij niet begrijpen. Hij moest dus eene betere gelegenheid hiervoor afwachten.
Als een loopend vuurtje had zich het gerucht, dat Mrs. Fanny bij het zien van Martijn in onmacht was gevallen, onder de backwoodsmen verspreid, want zoo iets was natuurlijk veel te belangrijk om te verzwijgen. Maar niemand kon begrijpen welk verband er tusschen die twee bestond, en te vergeefs beproefde men van de ladies iets naders te hooren; deze wisten er zelve zoo weinig van en Martijn, die, wanneer hij wilde, misschien eenige opheldering kon geven, was niet te vinden.
Eindelijk werd men aan tafel geroepen - de tafel was bij het heerlijke weder natuurlijk buiten gedekt, omdat alle gasten niet eens in huis eene plaats zouden hebben gekregen. Men had het nu druk genoeg met de tafel, de dames zaten aan en de jonge lieden moesten bedienen, de spijzen opbrengen en aangeven. Het ontbrak er waarlijk niet aan levensmiddelen, en als drank, werd zoete en zure melk aangeboden en door de dames met smaak gedronken.
Nu waren zij gereed. Zij hadden vooral de malsche ribben van een jongen beer, die door Warner geschoten was, de goede aardappels en de smakelijke boonen alle eer aangedaan. Zij stonden van hunne plaatsen op, om ruimte te maken voor de mannen, en toen die zaten, bevond zich Martijn in hun midden, zonder dat iemand hem had zien aankomen.
Willis, die juist tegenover hem zat, zag hem strak aan, maar Martijn deed alsof er niets buitengewoons was voorgevallen en viel op de spijzen aan met een eetlust, die niets te wenschen overliet.
Mrs. Fanny had hem ook gezien, en hoewel Mrs. Warner haar scherp gadesloeg, en meende, dat zij het eerste oogenblik wat bloeker was geworden, kon zij zich daarin toch wel vergissen; want de stralen der zon vielen schuins door het loof der boomen neder, en daardoor verwisselde telkens de onzekere weerschijn van de door het groen nog opgevangene stralen. Zooveel was zeker, dat, zoo Mrs. Fanny met dien zonderlingen man in eene nadere betrekking stond, zij zich uitmuntend wist te houden, want zij scheen geheel op haar gemak, en lachte en schertste als altijd; Martijn nam daarentegen niet de minste notitie noch van haar, noch van een der anderen; hij scheen alleen oogen te hebben voor de beste berenribben of voor de sappigste kalkoenenbeentjes, zoo dat hij spoedig den geheelen rug van dien voortreffelijken vogel op zijn bord met zijne vette vingers hanteerde. De overigen hadden reeds lang gedaan, toen Martijn nog altijd voor eene niet geringe hoeveelheid wild zat en een frisschen beker melk vroeg, totdat hij eindelijk met een diepen zucht van de goed voorziene tafel opstond - hij kon echter niet meer, en de plaats werd ook dadelijk in beslag genomen, want het jonge volkje wilde hier voor het huis in de opene lucht dansen.
Willis deed nu alle moeite om Martijn te bereiken, en een paar woorden met hem te spreken. Of deze met opzet voor hem uit den weg ging, of dat hij uit gezelligheid het dichtste gezelschap zocht, durf ik niet beslissen; Willis kon niet bij hem komen, en spoedig verdreven de vroolijke tonen der viool alle andere gedachten. Zelfs Martijn, dien nog niemand ooit bij een dans had gezien - uitgezonderd het middagmaal - hief zijne nog al lange armen in de hoogte en sprong met eene vroolijke hornepijp midden in den kring.
Ook jufvrouw Fanny danste, en het gebeurde meer dan eens, dat zij met Martijn in den kring kwam, waarbij hij dan al zijne kunst toonde. De bijval, dien hij daarmede inoogstte, was inderdaad ongelooflijk, want hoe stelliger de backwoodsmen tot nu toe gedacht hadden dat die kleine vreemde jongen niet met zijne beenen kon werken, des te meer verraste hij hen nu door de werkelijke bekwaamheid, waarmede hij de vlugge dansen, de jigs en de hornepijpen uitvoerde. Over deze ontdekking ging een gejuich van blijdschap op en men bewees hem alle eer, maar Martijn vertrok bij dat alles geene spier. Hij danste niet alleen alsof het zijn dagelijksch werk was, maar behandelde de zaak zelfs met een zekeren ernst en ijver, alsof het iets zeer gewichtigs was.
Maar hij deed toch ook zijne keus, en verkoos boven de andere danseressen vooral Mrs. Fanny, die zich ook nauwelijks kon vertoonen of hij stond tegenover haar. De overige gasten letten bij die ontmoetingen allen evenzeer op, en vooral beschouwde Willis zijne schoonzuster oplettend - maar hij kon noch bij den een, noch bij de andere eene buitengewone beweging of ontroering ontdekken. - Voor het oog schenen het twee vreemden te zijn, die elkander hier toevallig ontmoet hadden, en - beide flinke dansers - zich naar hartelust aan het genot van den dans overgaven.
Maar die werkelijke onmacht te voren - en wat was er nu van de grap geworden, waarvan hij zich zooveel beloofde? Nu durfde hij 't niet op nieuw wagen; hij had reeds een oogenblik gevreesd dat het wel eens ernst kon worden. Maar dat was toch niet mogelijk - zij konden elkander nooit te voren ontmoet hebben, anders zouden zij niet zoo onverschillig, zoo naar alle regels