daad ook wonder zijn als 't anders was. Maar zooals we hen in hun land gezien hebben, verdienen ze geenszins dat gevoel van afkeer dat de herinnering aan die tijden opwekt. Nergens reist men in Rusland veiliger dan bij hen en nergens wordt de reiziger hartelijker en welwillender ontvangen dan in hunne Stanitzas.
De Stanitzas zien er veel prettiger uit dan de Russische dorpen. De huizen zijn klein, van geverf hout, met groene tochtvensters. Zij hebben maar ééne verdieping, met eene galerij er om heen en schijnen uitsluitend ten genoegen van het gezicht gebouwd te zijn. Van binnen zijn ze bijzonder zindelijk. Men vindt er servetten, aarden borden, vorken en al het hoog noodig huisraad. De Kozakken hebben gemeenlijk twee woningen naast elkaâr. De eerste welke wij daar beschreven hebben, wordt des zomers betrokken; zij bevat bijna altijd een schoon behangen vertrek, beelden, bloemen, en wapentrofeeën; 't is de kamer die bij buitengewone gelegenheden gebruikt wordt, en voor de vreemdelingen bewaard blijft. De tweede woning, van aarde gebouwd, lijkt veel op de Russische kates, en bestaat slechts uit een vertrek, waar het geheele huisgezin des winters bijeenkruip, om zich tegen de koude te beveiligen.
‘Gemeenlijk ziet men in de Stanitzas slechts vrouwen en kinderen; met uitzondering van eenige oude veteranen, die voor veertig jaren dienst, het recht gekocht hebben, om in hunne haardsteden te sterven, is de geheele mannelijke bevolking onder de wapenen; al 't werk komt dus op de vrouwen nêer, die de huizen moeten herstellen, schoonmaken, de pelsen bereiden, op de kinderen passen en zich met het vee bezighouden.’
De Kozakken, soldaten, zoo gewone als bijzondere, zijn de bewakers der steppen. Zij zorgen voor de veiligheid der reizigers, die dikwerf zijn blootgesteld aan de aanvallen der zwervende Turkomanen, wier rooverij hun eenig handwerk is. Het toezicht over die onmetelijke vlakten is niet zoo moeielijk en vereischt niet zulk een talrijk leger als men wel denken zou. Van afstand tot afstand verheffen zich op kleine hoogten zeer eenvoudige stellaadjes: vier lange palen in den grond, waarvan een met treden is voorzien, dragen een planken vloer die soms met een houten afdak voorzien is. Deze verhevenheden zijn de observatie-posten der Kozakken, die van daar eene groote uitgestrektheid van het land kunnen overzien, en van den eenen post tot den anderen kunnen wisselen.
Onder die verhevenheden staan ruiters gereed om in den zadel te springen en zich overal heen te begeven waar hunne tusschenkomst noodig is.
De Rus die in de steppen reist en de hulp der Kozakken inroept, is dus altijd zeker dat hem spoedig bijstand verleend wordt.
Nu en dan ontmoet de reiziger die de steppen der Kaspische zee doortrekt, in de afgelegenste plaatsen, ver van eenig kozakkendorp, eene greep mannen, vrouwen en kinderen met een bruin gelaat en sterk sprekende trekken, bedekt met vuile lompen, blootsvoets op den heeten of vochtigen grond loopende, en karren met gereedschap en huisgerief van allerlei aard.
Ongetwijfeld zal hij in die wezens met dat somber voorkomen, onbeschaamde bedelaars, slimme dieven, muzikanten, smeden, toovenaars enz. de overblijfselen van dat eertijds groot en machtig ras ontdekken dat nu bedorven en vervallen is, en welks problematische geschiedenis de geleerden wanhopig doet worden. Voorwerpen van minachting en wantrouwen voor alle natiën, tegen alle tucht en opvoeding gekant, zonder wetten, godsdienst of vaderland, spreken die menschen eene taal, die niemand verstaat. Zij zelven kennen hun naam niet, en nemen met onverschilligheid dien aan, welken men hun in elk land geeft; in het oosten noemt men hen romany; in Moldavië, tsiganes; in Italië, zingari; in Spanje, gitanos; in Engeland, gypsies; in Frankrijk, bohémiens; in Duitschland, zigeuner; in ons land, heidenen.
De ethnographen komen omtrent hunne afkomst overeen, dat deze van het Hindoesch ras moet zijn. Maar op welk tijdstip en door welke gebeurtenis zijn zij van hun grond verjaagd? Welke onbekende macht heeft hen op den aardbol verspreid? Welk besluit van het noodlot, of liever welk vreemd instinct heeft hen tot het zwervend leven, tot ondeugd en ellende gedoemd? Dit weet niemand te zeggen.
De tsiganes of romany zijn zeer talrijk in zuidelijk Rusland. Zij gaan van stad tot stad, van dorp tot dorp, nu eens stelende en bedelende, dan weder een of ander bedrijf uitoefende dat hun veroorlooft, eerlijker in hunne behoeften te voorzien. Nooit vestigen zij zich ergens. 's Avonds houden zij stil, waar zij zich bevinden, spreiden over de boomen hunner karren lappen bijwijze van tenten uit, leggen met gras of droge takken een vuur aan om zich te warmen, hun potje te koken en de wilde beesten op een afstand te houden, en slapen op matten of op den naakten grond in. En den volgenden dag hervatten zij hun tocht, zonder zich eenigszins om de toekomst te bekommeren, zonder anderen gids dan het toeval.
In ons vaderland hebben we, vooral in de laatste jaren, die zigeuners of heidenen van nabij leeren kennen, en menigeen herinnert zich ongetwijfeld nog de kampen, die zij hier en daar hadden opgezet, en de wonderlijk toegetakelde mannen, vrouwen en kinderen.