[Nummer 30]
Onze gravures.
De boomwurger.
boomwurgers in zuid-amerika, naar de teekening van a. coering.
Werken de talrijke tropische plantenvormen alle eenparig mee tot stoffeering en versiering van het weelderige landschap, één is er toch, wier taak 't schijnt alom dood en verwoesting te brengen in het bloeiende rijk van Flora. Het is de ficus dentrowa, eene plant die tot de vijgensoorten gerekend en door de Venezuelanen mata pala, dat is boomdooder genoemd wordt, omdat hare kenmerkende eigenschap is, al de planten, die in hare nabijheid groeien, te vernielen.
Schijnbaar onschuldig ontkiemt 't kleine spruitje op eene gunstige plek van een trotschen reuzenboom, waar het zaadje toevallig door den wind heengevoerd of door een vogel aangebracht is. Vooral uit de kloven, waar de kroon van den woudreus begint, ontwikkelt zich als een onbeduidend woekerplantje de noodlottige boomwurger en bereidt den stam, die hem gastvrijheid verleende, een bedroevend lot. Zoodra de eerste twijgjes van den verraderlijken beschermeling eene zekere lengte hebben gekregen, klemmen zij zich om den beschermenden stam vast en thans begint met verbazende snelheid het verwoestingswerk. Langer en langer strekken zich de twijgen van den indringer uit, steeds den stam omstrengelend, en naarmate de afzonderlijke ranken elkaar ontmoeten, vlechten zij zich in elkander en sluiten zoodoende hun armen weldoener meedoogenloos in een knellend net, dat vaak de grilligste vormen aanneemt. Overal waar de ineengestrengelde mazen van dit web den boomstam omspannen, daar is zijne verdere ontwikkeling gestuit, en op deze wijze strekt de moordgierige boomwurger zijn verwoestingswerk allengs over den geheelen boom uit.
De breede kroon van den eerwaardigen woudreus, die zoo lang met den rijksten bladertoo[i] prijkte, begint te wankelen. Reeds vallen de zwaarste takken krakend ter aarde en sleepen een deel van de vijandige mata pala met zich in de diepte. De reuzenstam zelf weerstaat nog een tijd lang aan de drukkende omhelzingen, tot ook hij eindelijk uitgemergeld en vermolmd ineenzinkt. Slechts een dood geraamte blijft er van den eens zoo welig tierenden boom over.
Nadat echter het offer, hetwelk den belager tot dusver steun en veiligheid verleende, onder zijne doodende omhelzingen bezweken is, vermag de boomwurger zelf niet langer aan de stormen en de guurheid van weer en wind het hoofd te bieden. Ook hij moet ten gronde gaan, tenzij het hem gelukt mocht wezen, zijne gretige ranken en grijparmen naar een naburigen stam uit te slaan, ten einde daar een nieuw steunpunt te vinden en opnieuw zijn vernielingswerk te beginnen.
Wanneer ik mij dikwijls met moeite een weg door de maagdelijke wouden baande, dus verhaalt de natuuronderzoeker, welke de bijgaande afbeelding naar het leven geteekend heeft, werd ik meermalen door den aanblik van dergelijke tooneelen van verwoesting getroffen, en