de stappen lieten zich weder hooren en vervolgens hoorde ik ze op de sneeuw, toen ze achter om het huis gingen.
‘Ei, ei, dat wil dus naar de achterdeur,’ dacht ik. ‘Dat zult gij evenmin gedaan krijgen; want wij zijn goed verzekerd.’
Doch op hetzelfde oogenblik schoot mij te binnen, dat het venster tegenover de kerk met geene luiken voorzien was.
Leentje was van angst buiten zich zelve, ze wrong de handen en riep:
‘O, wij zullen beiden vermoord worden,’
‘Maak geen gedruisch, gekke meid,’ riep ik meer krachtig dan bedaard.
Ik moest naar het venster omzien; want ik begreep zeer goed, dat de laatste poging dààr zou worden aangewend, omdat het van den grond af, gemakkelijk te bereiken was.
Toen ik weêr in de kamer kwam en het rolgordijn van het venster in de hoogte trok, zag ik, op den tegenover mij staanden witten muur der kerk, mijne schaduw. - Als het weerlicht zoo snel liet ik het gordijn weer zakken.
‘Loop gauw, Leentje,’ zeide ik, ‘en haal mij den ouden, groenen overjas van mijn man uit het voorhuis en den ouden hoed, die achter de keukendeur hangt. En gauw wat ook,’ riep ik toen zij aarzelde. Ondertusschen zocht ik overal of ik niet iets kon vinden, dat eenige overeenkomst met een revolver had. - Ik vond, wat ik noodig had - de kast van mijn mans meerschuimen pijp.
‘Dat kon niet beter treffen,’ dacht ik, toen ik ze opnam.
Gedurende dien tijd was Leentje met den ouden hoed en frak terug gekeerd en stond met open oogen en mond mij aan te kijken, toen ik dit aantrok.
‘Open nu het venster zoo ver, als ge kunt,’ beval ik.
Zij gehoorzaamde bevend. Ik nam nu mijne plaats tusschen de lamp, die helder brandde en het venster, en tot mijne groote blijdschap zag ik mijne schaduw op den kerkmuur. Leentje keek eerst mij aan en volgde toen mijn blik uit het venster.
‘'t Is precies, alsof ge een man zijt,’ zeide zij toen ze mijne schaduw zag. De misleiding was inderdaad zóó volkomen, dat ik het niet beter wenschen kon.
Ik luisterde en hoorde de schreden, die van achter het huis terugkwamen en dadelijk nam ik de best mogelijke houding aan. Ik greep de pijpenkast en deed alsof ik mijn revolver laadde.
Het geluid der schreden hield op; waarschijnlijk zag de man die ze deed ontstaan, de schaduw op de kerk.
Ze zag er dan ook vreeswekkend genoeg uit.
Vervolgens hoorde ik, toen iemand stil terugkeerde, dat de deur voorzichtig gesloten werd, en Leentje, die aan een venster aan den voorkant van het huis op den kijk stond, zag een man, die schielijk de straat afliep.
‘Sluit het venster nu maar, Leentje,’ zeide ik tot de verheugde meid. Het gevaar was voorbij.
‘Goddank,’ riep ik uit en Leentje liet er op volgen: ‘En dat met zoo'n ouden frak en hoed!’
Tot mijne groote verwondering en blijdschap, kwam mijn man zoo omstreeks een uur later te huis en vond mij nog in mijn maskerade-pak. - Toen ik hem de geschiedenis verteld had, begon hij hartelijk te lachen. Hij prees mijn moed en niet minder mijne tegenwoordigheid van geest.
een smeekschrift om genade, naar de schilderij van o. erdmann.
Het eerste geschenk, dat ik kreeg was... een echte revolver, die in een volgend avontuur met een inbrekenden dief eene kleine rol speelde.
Wanneer ge het mij veroorlooft, zal ik u dat geval mogelijk later ook nog wel eens verhalen.