Vrouwelijke schoonheid.
De dames zullen er, hopen we, niets tegen hebben, dat we eens over hare schoonheid praten. In plaats van echter met de Venus de Medicis te beginnen, zullen we 't allereerst eene Hottentotsche juffer nemen.
Zulk eene dame heeft kleine smalle oogen, een grooten mond met gezwollen lippen en een breeden neus met dicht geknepen neusgaten; zij beschildert het gansche lichaam ter verhooging harer bekoorlijkheid rood en zwart, net als een schaakbord, of wel hare huid is zoo bruin als een verdord blad. De haren moeten hard als varkensborstels zijn, de jukbeenderen zoo uitsteken dat ze zoo mogelijk met de kin een gelijkzijdigen driehoek vormen - zoo verlangt het 't vrouwelijke schoonheids-ideaal der Hottentotten.
Bij de oude Perzen was een adelaarsneus voldoende, om de bezitster daarvan eene koningskroon waardig te doen zijn; op Sumatra daarentegen drukt de moeder den neus harer dochter zorgvuldig plat. Onder sommige der wilde volksstammen van het gebied des Origons wordt op den schedel der kleine kinderen, vooral de meisjes, voortdurend gedrukt, opdat hij toch heel plat zou worden, wat voor eene bijzondere schoonheid geldt. De Perzische dames van den nieuweren tijd schilderen zich verschillende figuren op 't gelaat en een zwarten ring om de oogen, om 't vuur in den blik te verhoogen; van rood haar hebben ze een sterken afkeer, terwijl de Turken dit zeer schoon vinden.
De Arabische vrouwen kleuren hare vingers en tanden rood, de wenkbrauwen zwart en de lippen blauw. De Japaneesche dames vergulden hare tanden en de Indiaansche meisjes verwen die rood. Op 't schiereiland Guzerat moeten de tanden zwart geverfd zijn, om voor schoon te gelden. In Groenland kleuren de vrouwen haar gezicht blauw en geel, en tatoeëren haar lichaam dikwerf door garendraden in roet te leggen en ze daarop met eene naald door de huid te steken.
Wanneer Hindoes eens heel net voor den dag willen komen, besmeeren zij zich met een mengsel van saffraan en vet.
Op bijna alle eilanden van den Stillen en Indischen Oceaan tatoeëren zich zoowel vrouwen als mannen eene menigte figuren op 't gelaat, op de lippen, ja zelfs op de tong en op de overige lichaamsdeelen. De Nieuw-Hollanders rijten zich met mosselschelpen de huid open en houden de wonden lang open, zoodat er diepe voren in 't vleesch komen, die voor een groot sieraad doorgaan.
Eene andere verminking, die bij de Nieuw-Hollanders in zwang is, bestaat hierin, dat zij den pink der linkerhand van hunne kinderen, wanneer deze nog klein zijn, aan het tweede lid afsnijden. In Nieuw-Guinea wordt de neus doorboord en een groot stuk hout of een been er door gestoken. In Guinea worden de lippen met priemen doorboord, zoodat het dikke eind zich in den mond bevindt en de punten op de kin rusten.
In China gelden groote zwaarlijvigheid, een vuilachtig gele tint en kleine ronde, schuin gespleten oogen voor schoon; de wenkbrauwen moeten lang en dun zijn, zoodat de meisjes er veel aan trekken. De grootste schoonheid eener Chineesche vrouw bestaat, naar men weet, in hare voeten, die op zeer jeugdigen leeftijd in allerlei windsels zoo saamgesnoerd worden, dat alle verdere wasdom geheel gestremd wordt. De vier kleine teenen worden onder den voet gebogen aan welks zool zij vast aangroeien. Eene andere schoonheid der Chineesche vrouwen bestaat in de nagels harer vingers, die zoo lang zijn, dat men ze door kleine foudralen van bamboes voor beschadiging beveiligen moet. De gewoonte van het verminken van den voet heeft voor de Chineezen dezelfde oorzaak als hare sluiers, de angstige omhulling van 't gansche lichaam, 't opsluiten in de serails en menig ander gebruik van het Oosten, namelijk de jaloezie der mannen. Men wil hierdoor 't vrouwelijk geslacht de macht en de gelegenheid ontnemen, om door gracieuse bewegingen de blikken van ongeroepenen tot zich te trekken, en vreemden mannen te bevallen. Bovendien wordt in 't geheele Oosten alléén de rust, het dolce far niente voor voornaam gehouden: bewegingen arbeid is gemeen, alledaagsch; eene Chineesche dame zou 't zeer onfatsoenlijk vinden, om snel en vlug te kunnen gaan; dat laat ze aan 't ondergeschikt deel der maatschappij over; voor hem, die bediend wordt, eischt het de goede toon, dat hij slechts heel onbeholpen voortstrompelen kan, even als een kind, dat leert loopen.......
Wanneer heden ten dage de wetenschappen der chimie en der techniek meer en meer middelen ter verfijning van 't damestoilet aan de hand geven, dan waren toch ook in vervlogen tijden, toen men slechts eene geheimzinnige kwakzalverij kende, die kunsten reeds tot eene hoogte geklommen, die ons verbazen moet. Bij alle volken en bijna in elk tijdvak geeft ons de elegante dameswereld, als we er eenige onbeteekenende schakeeringen afrekenen, tamelijk 't zelfde beeld; zelfs de fijnste beschaving buigt zich hier weêr voor de oorspronkelijke barbarij; de dame uit een Europeeschen salon brengt immers heel dikwijls haar leven geheel op dezelfde wijze door als de onbeschaafde vrouw uit een Oosterschen harem, wier dagelijksche arbeid is afgedaan, wanneer ze zich gekapt, gebaad, met oliën en pomaden gezalf en tot tijdverdrijf wat gebreid of geweven heeft.
De grootste kunst der dame is altijd die van het toilet, haar eerste talent dat om te bevallen, haar beste vriend - de spiegel. Ze is nooit zoo dom en vergeetachtig als Pallas en Here, die den prijs der schoonheid verloren, omdat zij verzuimden, dien vriend te raadplegen; terwijl daarentegen Aphodite zoo slim was, om voor de uitloving zich in 't glanzend metaal te bezien en heur haar te sieren.
Helena werd voor de volmaaktste schoonheid gehouden, omdat ze aan de daartoe gevorderde dertig afzonderlijke schoonheden allen vereenigd beantwoorden kon; daartoe behoorden onder andere ook hare vingers en nagels. Onder de godinnen echter heeft Pallas de schoonste hand en Artemis de schoonste vingers. Lucianus roemt de uiterste deelen der handen van Pantheas, de schoone evenredigheid van den handpalm, evenals de fijne sneed der aan den top eenigszins afgeronde vingers, en hunne regelmatige blinkende, met zacht rood gekleurde nagels.
Zóó waren ook de nagels van Synthia, waarvan de zonderlinge dweper Proper een afdruk in 't gelaat verlangde te hebben. Als eene bijzondere betoovering der schoonheid werd ook een zeer droge neus gehouden. Bij Plautus zoekt een slavenhandelaar handelaar een meisje, dat deze kostbare eigenschap bezit. Had eene schoone zich van een zakdoek bediend, dan zouden alle minnaars haar als iets afstootends ontvloden zijn. Daarom droeg ze ook geene zakken of zoo iets; liefdesbrieven stak ze in haar gordel, waar ze ook haar geld bewaarde. De begrippen van fatsoen veroorloofden niet, dat men in iemands bijzijn den neus snoot; eveneens zou 't tegen alle betamelijkheid gestreden hebben, om 't zweet van 't voorhoofd af te wisschen. Zakdoeken kende men ook niet tot andere doeleinden; de tranen bij voorbeeld droogden de voornaamste personen met den mantel af; zooals Agathokles, broeder van eene Egyptische koningin, in tegenwoordigheid van het geheele volk van Alexandrië deed. In tempels en schouwburgen werd op deze regels streng gelet.
Nooit verscheen Nero in den schouwburg, zonder zich te voren het zweet met de mouwen van zijn kleed te hebben afgewischt - zooals tegenwoordig alleen de buildragers doen - en nooit mochten de toeschouwers bespeuren, dat hij behoefte had om te spuwen of zijn neus te reinigen.
Voor de door en door aesthetisch gevoelende Grieken was de lichamelijke schoonheid niet alleen een blind geschenk der natuur, gelijk andere volken die plegen te beschouwen; ze gold bij hen eer voor eene deugd, die zelfs hare bijzondere vereering bij het zoo genaamde schoonheidsfeest vond, als een aangenomen goed van een edel menschdom.
Terwijl de Griek zich tot een knap mensch, tot een plastisch kunstwerk plag te vormen, achtte de Romein daarentegen 't nuchter begrip van het nuttige veel hooger; hij wilde den staat dienen als soldaat en burger, al 't overige was bijzaak; hij hechtte dus ook zoo'n bovenmatige waarde niet aan de schoonheid zijner vrouw.
Eene Romeinsche vrouw was niet zoo fraai geëvenredigd en zoo slank gebouwd als eene Griekin, maar meer gedrongen; zij had niet dien milden, zonnigen glimlach, maar scherper, meer geteekende trekken.
Heden ten dage nog gelijken de schoonen der Romaansche volken in Europa meer of minder eene antieke Romeinsche vrouw; wel is waar moet men de schoonheid der Spaansche vrouwen meer aan 't warme Moorsche bloed dat in hare aderen stroomt, dan aan 't Romeinsche toeschrijven.
Overigens schijnt deze schoonheid voor een onbevangen opmerker in 't algemeen niet zoo hoog te staan als de roem er van gaat; vele reizigers hebben hier en daar namelijk over de Andalouzische vrouwen geweldig veel romantischen onzin verkocht. Door elkaâr genomen is 't mannelijk geslacht in Spanje knapper en schilderachtiger om te zien dan 't vrouwelijke; zelfs de bedeljongens in lompen, die Murillo's penseel zoo meesterlijk en trouw heeft nagebootst, zijn dikwerf beeldschoon. Wanneer echter de Spaansche vrouwen al zoo menigen armen toerist in haar toovernet gevangen hebben, dan gebeurde dit zeker niet zoo dikwerf door hare schoonheid dan wel door hare wegsleepende levendigheid, hare pikante vaardigheid met de tong, hare smaakvolle mantilla, hare betooverende gratie, hare beminnelijke natuurlijkheid. Er is misschien geen land in Europa, waar de vrouw zoo geheel natuurkind, zoo vrij van gemaaktheid is dan in Spanje; maar eene volmaakte schoonheid komt er niet veelvuldiger voor dan ergens anders; ja men treft ze misschien nog eer in de hoogere kringen van Parijs, Londen of Weenen dan in Madrid aan.