ander zal lastig vallen, zal men u uwe vrijheid weergeven!’
Nog altijd bleef ik het stilzwijgen bewaren.
‘Wanneer gij weigert, dan sterft gij,’ zei dezelfde spreker weer en de toon waarop deze woorden gesproken werden, overtuigde mij genoeg, dat het werkelijk gemeend was.
‘Wij geven u een half uur tijds om u te bedenken,’ zeide hij en hierop volgde eene doodelijke stilte.
Ik was niet genoeg voorbereid om maar zoo dadelijk eene keuze te doen. Het kapitaaltje, dat ik in de Bank had, was mijn gansche vermogen. Ik had 't zuur genoeg overgewonnen gedurende den tijd, dat ik een doel voor oogen had, waaraan zelfs het leven ondergeschikt was.
Ik had Helena Marcy sedert langen tijd bemind en hoewel zij in de dagen, waarin ik haar niets kon aanbieden, niet zou geaarzeld hebben mijne armoede met mij te deelen, zoo moest ik toch haren vader gelijk geven, die weigerde aan zulk een onberaden stap zijne goedkeuring te schenken en er zijn zegen op te geven.
Maar thans, nu ik in het bezit was van een klein kapitaal, dat mij in staat stelde iets te kunnen ondernemen, had hij eindelijk ons beider verlangen ingewilligd en de volgende dag zou de kroon op mijn geluk zetten.
Het verlies van een schat, dien ik met zooveel moeite verkregen had, zou ik nog zonder er veel over te morren of klagen geleden hebben; want ik was nog jong en krachtig; maar het gevolg er van, een lang uitstel of wel eene geheele vernietiging van mijne zoetste plannen, dat trof mij hard.
Dan evenwel dacht ik weer, indien ik hier sterf, zoo zal mijn noodlottig uiteinde mogelijk niet bekend worden, ja, wie weet, wordt mijn plotseling verdwijnen niet verkeerd uitgelegd. Misschien zal men vermoeden, dat de belofte van trouw haar gegeven mij in de laatste oogenblikken berouwd zal hebben en dat ik Helena Marcy den dag voor ons huwelijk verlaten heb.
Deze gedachten brachten mij tot een besluit.
‘Ik ben besloten,’ zeide ik, ‘ik zal uwe eischen inwilligen.’
Terstond werden mijne armen van de banden bevrijd en werd de blinddoek van mijne oogen genomen. - Het duurde eenige oogenblikken eer ik iets in mijne naaste omgeving onderscheiden kon.
Ik zag dat ik mij in een somber vertrek bevond, waarin bij eene gebrekkige tafel eenige oude stoelen stonden. Op een van deze zat ik te midden van vijf mannen, die hun gelaat met een dicht masker bedekt hielden. - Op de tafel stond eene donker brandende lamp, waarbij een inktkoker en pennen, benevens het formulier van de assignatie met het vereischte zegel.
Zonder lang te wachten trok ik mijn stoel bij de tafel en greep eene pen.
Plotseling vloog mij eene gedachte door het hoofd.
‘Stel eens, dat ik mijn gewoon handschrift vervalschte, zou dan de assignatie niet voor valsch worden verklaard en de man, die ze aanbiedt, niet in verzekerde bewaring worden genomen? - Kon het dan niet zijn dat ik zoodoende mijne bevrijding bewerkte?’
Ik bemerkte evenwel heel spoedig dat ik buiten den waard gerekend had.
‘Zijt ge zeker,’ het was altijd dezelfde man, die op eigenaardigen toon sprak, welke terstond deed gelooven wat hij zeide, - ‘zijt ge zeker dat ge met uwe gewone hand schrijft? - Want indien den bode ergens iets overkomt of hinderpalen in den weg gelegd worden, welke hem beletten een uur na zijn vertrek terug te keeren, dan betaalt gij dat verraad met uw leven!’
Ik schreef nu de assignatie met mijne gewone hand, onderteekende haar eigenhandig en streek ook het zegel door.
Toen ik dit alles gedaan had, werd ik weer gebonden en geblinddoekt.
Na verloop van eenige uren hoorde ik iemand vertrekken, zonder twijfel om op mijne assignatie zich het geld te laten uitbetalen. - Eene benauwende poos volgde hierop.
Eindelijk zeide weêr dezelfde man, wien het onmogelijk scheen iets goeds te kunnen zeggen, tot een ander, ‘houd uw mes gereed, want het is te veel gewaagd om hier te schieten!’
Er volgde een oogenblik van stilte gedurende welken tijd mij iemand naderde en mij bij den arm vatte. Ik kon niets zien, doch ik voelde, als het ware, onwillekeurig, dat het mes, hetwelk mij den doodelijken stoot zou toebrengen, werd opgeheven.
De onzekerheid, wanneer en waar mij die stoot zou worden toegebracht, maakte het mij onmogelijk hem met bedaardheid af te wachten.
Maar hoor, daar komt iemand de trappen oploopen, de deur wordt opengesmeten en eene andere stem dan die, welke ik tot hiertoe gehoord had, riep:
‘Alles is in orde! Hier heb ik het geld!’
Mijn arm werd losgelaten.
Goddank, ik was gered! De bode was ongedeerd teruggekomen.
Maar luister, op nieuw!
Op de trappen laten zich weder voetschreden hooren. Mijn hart begint bij dit geluid onstuimig te kloppen!
Zouden het wellicht mijne vrienden zijn!
‘Schiet op den eersten man den besten, die een vinger verroert!’ riep eene volle mannelijke stem, welke uit den mond kwam van iemand, die op dit oogenblik met nog eenige anderen het vertrek binnenstormde.
In een oogwenk was de blinddoek van mijne oogen gerukt en waren mijne banden losgemaakt.
Archy Burton had het gedaan, terwijl mijne vijanden door de revolvers van een half dozijn politie-agenten in ontzag werden gehouden.
‘Maar hoe is het op de wereld mogelijk, Archy, dat ge mij gevonden hebt?’ riep ik, terwijl ik in verrukking zijne handen drukte.
‘Door een eenvoudig toeval,’ was het antwoord.
‘Ik was zoo verwonderd, dat ge gisteren avond, niettegenstaande uwe belofte, niet gekomen waart, dat ik heden morgen naar uwe woning ging om hiervan de oorzaak te vragen, toen ik tot mijne groote verwondering vernam, dat ge sedert gisteren avond nog niet thuis gekomen waart. Ik had op het oogenblik geen tijd om verder onderzoek naar u te doen, want het was mijn uur, dat ik in de Nationale Bank, waar ik aangesteld ben, moest tegenwoordig zijn. - Toevallig ging ik achterom den kassier toen hem uwe assignatie werd aangeboden. Het bedrag, bijna uw gansche vermogen, het verdachte uiterlijk van den man, die de assignatie aanbood en daarenboven uwe geheime verdwijning, dit alles deed mij vermoeden, dat u iets buitengewoons overkomen was. - Zonder mijn vermoeden aan iemand mede te deelen, besloot ik den vreemdeling heel voorzichtig in de verte te volgen, en onderweg trof ik eenige agenten aan, wier hulp en bijstand ik inriep, en zoo zijn wij nu hier!’
‘God zegene u daarvoor, Archy,’ zeide ik en eveneens sprak Helena toen hij des avonds op onze bruiloft kwam.
Ik kreeg natuurlijk mijn geld terug en de vijf roovers zitten thans in de ‘Tombo.’
Tombo (doodgravers) heeten in New-York de gevangenissen voor zware misdadigers, en ook onze vijf bekenden wachten hier hunne veroordeeling af, die zij, naar ik hoop, niet zullen misloopen.