iemand. We zullen er later verder over spreken, mijnheer Barnave; ik ben geneigd u te hooren en uw raad op te volgen.’
Een bediende kwam berichten dat de tafel gedekt was.
Barnave werd uitgenoodigd, aan de tafel des konings te komen spijzen. Stralend van vreugde en trots nam hij plaats.
‘Dat is ook een die zich voor de koningin zal opofferen,’ mompelde de heer De Valory binnensmonds; ‘'t is jammer van hem!’
Toen het maal was afgeloopen, zei de koning tot de lijfgarden, die hem op de vlucht vergezeld hadden, dat hij met Pétion gesproken had, en deze niet ongenegen was hen te laten ontsnappen, daar bij de komst te Parijs geene macht in staat zou zijn, hen tegen de woede van 't gepeupel te beschermen.
De heeren De Valory en Von Malden verklaarden dat zij de laatsten waren, die den koning waren getrouw gebleven, en hem niet zouden verlaten, wat hen ook mocht bedreigen.
De koningin kwamen tranen in de oogen; zij reikte beiden heeren de hand.
‘Ge zijt niet langer onze dienaars,’ zeide zij, ‘maar onze vrienden.’
Zij kusten knielend de hand der koningin. Hoe benijdde Barnave hun die gunst!
Den volgenden morgen werd de reis voortgezet; dien dag zou men Parijs bereiken.
't Was nu vijf dagen geleden dat het hof was ontvlucht. Thans was alle hoop vervlogen, en hoeveel teleurstellingen, hoeveel bitterheid en smaad hadden die vijf dagen opgeleverd!
Parijs was de kerker, waarheen men het hof terugvoerde, en het hof had den kerkermeester verbitterd.
Overal waren biljetten aangeplakt met het opschrift: ‘Wie den koning begroet wordt afgerost; wie hem beleedigt, wordt opgeknoopt.’
Des avonds van den 25 Juni kwam de trein, door nationale garden en volkshoopen begeleid, te Parijs; eene ontelbare menigte nieuwsgierigen stond overal langs den weg. Geen enkel hoofd werd ontbloot, geen kreet gehoord, toen het rijtuig naderde, dat door leden der Nationale Vergadering werd omringd, om het te beschermen. De paarden konden nauwlijks vooruit komen, zoo drong het volk. De hitte was onverdragelijk; de koning smeekte om een slok wijn; men reikte hem azijn toe, evenals eens aan den Heiland.
Het rijtuig, 't welk dat van den koning volgde, en waarin degenen zaten die hem gevangengenomen hadden, was met palmen versierd en werd met bloemen bestrooid.
Alleen de kreet: ‘Leve de natie!’ weerklonk uit duizenden kelen uit die zee van menschen.
In weerwil van het verbod der Nationale Vergadering en de pogingen, die daartegen werden aangewend, liet het gepeupel zich niet weerhouden de gevangenen te beschimpen en te bedreigen. Men klom tegen het rijtuig op, hield de paarden tegen en hief dreigend en luid tierend de vuisten op.
Het standbeeld van den koning op 't plein Lodewijk XV had men een doek voor de oogen gebonden.
‘Wat beduidt dat?’ vroeg Lodewijk XVI.
‘Het beduidt dat het koningschap met blindheid geslagen is,’ antwoordde een nationale garde.
Het gepeupel drong voortdurend door de driedubbele rij van nationale gardes; de koningin, door stof, hitte en angst gekweld, wilde het portierraampje sluiten; men riep op dreigenden toon: ‘Laat het raampje open!’
Maria Antoinette wees op hare kinderen. ‘We stikken hier!’ zeide zij en wischte zich het zweet van 't voorhoofd.
‘Ja,’ brulde een Jakobijn, ‘we zullen u laten stikken, maar op eene andere manier; maak u er maar niet bezorgd over.’ En hij stiet zijne piek door de ruit, zoodat zij aan stukken sprong.
De komst van La Fayette alleen redde de lijfgarden des konings van den dood; het volk wilde hen verscheuren.
Aan den ingang van 't paleis der Tuilerieën stonden verscheidene vrouwelijke bedienden der koningin, om haar te begroeten en in 't paleis te volgen. ‘Pakt u weg! riepen de schildwachten en velden het geweer tegen haar.
‘Slavinnen van de Oostenrijksche!’ riepen de vischvrouwen en dreigden haar met de vuist. Toen drong de zuster van mevrouw Van Campan door de tierende wijven, stiet de bajonnetten der schildwachten op zijde en riep:
‘Luistert een oogenblik. Sinds mijn vijftiende jaar ben ik in dienst van de koningin; zij heeft me uitgehuwlijkt en een bruidschat gegeven. Ik heb haar gediend toen zij gelukkig was; mag ik haar verlaten nu zij ongelukkig is?’
‘Neen,’ riep het volk, ‘zij heeft gelijk. Soldaten, laat haar passeeren.’
De schildwachten gehoorzaamden.
Een zekere heer De Guilfernay groette den koning, in weerwil van het verbod; hij wierp zijn hoed van zich en riep:
‘Men wage het niet, hem mij terug te brengen!’
Beschermd door de bajonnetten der nationale garde, verliet de koninklijke familie het rijtuig; men moest een ijzeren muur om haar vormen, om haar voor de vuisten van 't woedend janhagel te behoeden.
Toen zij in hare kamer kwam, zag de koningin er uit als eene bedelares; hare kleeren waren bevlekt en gescheurd; zij was vol stof; van hare schoenen had zij de zolen verloren.
Het geheele slot werd met soldaten bezet; voor elke kamer stonden schildwachten, zelfs voor de slaapkamer en de badkamer der koningin. Met groote moeite werd haar toegestaan dat de deur van 't laatstgenoemde vertrek gesloten bleef, wanneer zij een bad nam. Barnave had dit bewerkt.
‘Eenige goede patriotten,’ schrijft Prudhomme in zijn Dagboek van de Fransche omwenteling, ‘in wien de afkeer van het koningschap het mededoogen niet geheel had verstikt, waren bezorgd over den lichaamlijken en geestelijken toestand der koninklijke familie na een zoo ongelukkigen, vermoeienden tocht.
‘Zij konden volkomen gerust zijn! Onze “voormalige’ was Zaterdag-avond, toen hij in zijne vertrekken terug was, niet minder op zijn gemak en in even goede luim alsof hij van de jacht terugkeerde, en at als gewoonlijk zijn gebraden hoen. Toen hij den volgenden morgen ontbeten had, speelde hij met zijn zoon.
‘Wat diens moeder betreft, zij nam dadelijk na hare aankomst een bad; hare eerste vraag was om een paar nieuwe schoenen; zij liet met eene zekere ongegeneerdheid zien dat die welke zij op de reis had aangehad, versleten waren, en gedroeg zich zeer vrij tegenover de officieren van hare lijfgarde, maar vond het belachelijk en ongepast, dat de deuren van hare slaap- en hare badkamer moesten openblijven.’
Toen de koningin andere kleeren aangetrokken had, kwam zij Barnave voor als door tooverij geheel herschapen; alsof zij in haar paleis eene andere was dan op de reis; alsof de majesteit weer van haar voorhoofd straalde. Haar ongeluk had hem smartelijk getroffen, nu betooverde hem hare schoonheid.
‘Ge zult uw woord houden,’ zei de koningin hem; ‘ge zult mij helpen, om den haat van 't volk tegen mijne familie uit te delgen.’
‘Mevrouw,’ riep hij, ik zou met mijn bloed het geluk willen koopen dat gij verdient.’
‘Gelooft ge dat ik nog mag hopen?’ vroeg Maria Antoinette.. De ontvangst te Parijs was allerverschrikkelijkst; 't was mij alsof ik mijne beulen reeds het mes zag wetten.’
‘Mevrouw, ik wil u niet met eene ijdele hoop vleien, maar alleen zwakken geven zich aan moedeloosheid over. Ik heb het plan een blad uit te geven, waarin ik ter uwe gunste zal spreken; langzamerhand moet het volk eene betere meening omtrent u verkrijgen. Alles hangt er van af wat door de Nationale Vergadering zal worden besloten; wees verzekerd dat ik in de klubs al het mogelijke zal beproeven, om de vlucht van den koning zacht te doen beoordeelen. Voor het oogenblik kan ik nog niets beloven. Wil uwe majesteit mij ontvangen wanneer ik haar iets nieuws kan mededeelen?
‘Ge zult ten allen tijde bij mij toegelaten worden, ge behoeft slechts naar mevrouw Van Campan te vragen.’
De koningin bood hem hare hand tot den kus en Barnave verliet het vertrek.
Waar was Maria-Antoinette 's koninklijke trots gebleven, dat zij zich vernederde voor een Barnave, en poogde door hare schoonheid beschermers te winnen?
Zij verborg het gelaat in hare handen en weende.