De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
geraas maken. Wanneer we onder kerktijd buiten de stad gaan, hooren we soms op een afstand van bijna een half uur 't orgel en 't gezang, maar 't gejoel en geschreeuw eener menigte, die op de plaats zelve zoo oorverdoovend is. wordt nauwelijks door ons vernomen; 't geraas sterft op de plaats zelve weg. Zij die met de kracht van muziekinstrumenten bekend zijn, zullen de volgende opmerking begrijpen: De violen die in 't jaar 1600 te Cremona vervaardigd zijn, overtreffen in toon al de later gemaakten; de ouderdom schijnt hun al de geraasmakende eigenschappen ontnomen, en niets dan den zuiveren toon gelaten te hebben.
grootvaders zegen, naar de schilderij van h. ochmichen.
Wanneer eene viool uit lateren tijd tegelijk met een dier Cremona-instrumenten bespeeld wordt, dan zal de eerste den sterksten toon schijnen te hebben; maar als men zich er honderd schreden van verwijdert, zal men die bij de Amati nauwelijks hooren. De mensch is in veel grootere mate dan de dieren met zuiverheid van stem begaaft, zoodat hem dit in staat stelt, zich op zeer grooten afstand te doen hooren. De Voorzienigheid heeft de kinderen met eene kracht in hunne stem begiftigd, die in verhouding tot hunne grootte tienmaal sterker is, dan die van een volwassene, hetgeen hun ter verdediging en tot steun dient, want het is bekend, dat kinderen door hun ge- | |
[pagina 308]
| |
schreeuw de woedendste dieren vrees aangejaagd en hunne aanvallen daardoor van zich afgeweerd hebben. | |
Twee fabels.Wat een vroolijke vogel! zeiden een paar wandelaars, die onder 't gaan, eene musch, in 't boschaadje luid hoorden tjilpen Ternauwernood had de musch de woorden gehoord, of de begeerte kwam bij haar op om ook naar den roem van een zingenden vogel te dingen. Zij wilde dadelijk probeeren hoe anderen over hare stem zouden oordeelen en vloog over 't veld, waar vlijtige akkerlieden aan hun arbeid waren. Toen niemand op haar tjilpen acht sloeg, vloog zij verder en eindelijk tot nabij eenige boerenwoningen, waar een jongen met eene blaaspijp op den vogel mikte en hem met een stukje klei doodelijk verwondde.
De kraai was in den beginne ook een zangrijke, melodische vogel en door de natuur met fraaie lichtbruine vederen begiftigd. Maar Polyhymnia's lieveling wilde zijne kunst te dikwerf toonen. Zij vergde meer van hare stem dan zij vermocht en kon eindelijk geen geluid meer geven. Toen de vogel bespeurde, dat men hem meed of in 't geheel niet meer op hem lette, werd hij grijs van verdriet en toorn en bleef steeds, wat hij uit alle macht verwenschte, - eene schorre kraai. |
|