Wijsgeerige gedachten.
Waarom zijn geene vroolijke herinneringen zoo schoon als die uit de kinderwereld?
Reeds deze vraag vervult ons met vreugde, en het onderzoek belooft hetzelfde. De meesten onzer hebben de schoone ervaring, dat er nog eene aangename herinnering op de aarde is, en dat dezelfde mensch, wien uit de vele jaren van den mannelijken leeftijd nauwelijks enkele uren bijblijven - en dan nog meer droevige dan blijde uren, uit den korten kindertijd veel vreugde onthoudt, niettegenstaande zijn meer verward bewustzijn van die jaren. Ja, schoon hij als kind de vreugde even licht vergat als het leed, herinnert hij in den ouderdom zich bijna enkel de kinderlijke genoegens; zoo verdorren meer de weeke doornen dan de rozenknoppen der jeugd, terwijl in lateren leeftijd aan den ontbladerden rozenkrans de stekels nog harder en scherper worden.
Maar vanwaar komt dit toch? vraagt men. De voorwerpen, die kinderen verheugen, hebben toch voor den lateren leeftijd dien tooverglans niet meer. Of zouden wij nu nog smaak kunnen gevoelen voor de kleine, zinnelijke genoegens der kinderen? Wij zien ze toch nu evenzeer door kinderen genieten, zonder ons daarin terug te wenschen, ja zelfs zonder aan de onze te denken, terwijl wij het genot van lateren leeftijd in de herinnering blijven begeeren? Over het algemeen neemt de zoetheid der herinnering met de jaren roe, en de vreugde van gisteren heeft bij het herdenken zooveel glans nog niet, als die van vóór jaren. Haydn componeerde een kinderconcert, waarin de eerste noten voor kindertrommels en kindertrompetten bestemd waren, en toch - volwassenen verheugden. De herinnering componeert even als Haydn. Maar wat krachtige muziek, wat uitnemende instrumenten zijn het, waardoor het schetterende trompettenfeest der kinderen voor ons welluidende tonen doet hooren? Vooreerst: het eerste, frissche gevoel van eene nieuwe wereld, die voor het kind zich opent; - meer nog dat het overgaan op eene nieuwe planeet, met hare wonderbloemen en zeldzaamheden, de ziel met onvergetelijk gevoel zou doorstroomen, moet de indruk van eene eerste wonderwereld op een open kinderhart, dat vervullen en opgetogen doen zijn. Alle goed heeft voor de eerste maal, onvergefelijke aangenaamheid, even als de eerste liefde. Zoo kan de reuk van eene enkele bloem den mensch een geheelen hemel van het verledene terugtooveren; want de mensch, die onder de oranjebloesems van het zuiden zijne kinderspelen heeft gespeeld en daarna lang en ver van deze verwijderd is geworden en naar 't barre Noorden gevoerd, deze zal bij eenen eersten reuk van oranjebloesems eene weemoedige zaligheid ondervinden.
Maar de oudere mensch, wat ziet hij eerstenieuws te aanbidden, nadat de zon zijner eerste dagen is ondergegaan? Niets dan bijzonnen en weder in onophoudelijke herhaling - bijzonnen en bijzonnen!
Daarom meent hij wel eens dat het hem aan gevoel ontbreekt, terwijl hem alleen nieuwe indrukken ontbreken om dat gevoel te treffen. De krijgsheld, die met droge oogen over een slagveld vol gewonde en gedoode menschen rijdt, weent evenwel bij het sterfbed van een kind. Daarom schrijve niemand zich zelven een verstompt gevoel toe, omdat hij de lichtgevoeligheid van zijn vroeger leven mist. Het hart blijft zacht, maar de wereld wordt harder. De mensch kan jaren lang een gevoelig hart omdragen, zonder daarom meermalen te weenen. Verstompt gevoel vooronderstelt vroegere stompheid; alleen voor den Vuurlander, is niets verheven, zelfs niet het Europeesche waterpaleis, dat zijne kusten bezoekt. Niemand houde dan de bron zijner tranen voor opgedroogd, omdat hij, van beschaving tot beschaving voortgaande, fijner en krachtiger roersels noodig heeft om ze te doen vloeien.
En toch blijft er altijd een heerlijke naglans over van de eerste, kinderlijke vreugdetranen. Dit heeft, behalve de opgenoemde, nog eene tweede reden. Er is namelijk nog eene hoogere verklaring, dan de enkele nieuwheid, voor de kracht der kindervreugde en van hare herinnering Zoolang de mensch zich nog uit den knop ontwikkelt, leent hij de oneindigheid, die in hem spreekt en hem alleen bevredigen kan, aan al de voorwerpen zijner begeerte. Hij heeft daarvan het einde nog niet gezien. De onmetelijke vreugde van een kind over een St-Nikolaas-geschenk kan geene tafel vol kronen en lauwerkransen den man vergoeden, veel minder wedergeven. Al de genoegens verliezen hunnen glans, zoodra de morgenwolken der jeugd de stralen niet meer breken in velerlei kleuren, maar de brandende dag van den mannelijken leeftijd die stralen enkelvoudig en scherp doet schijnen. Te nauwernood heeft de mensch de beide eerste tientallen zijner ontwikkelingsjaren beleefd, of hij wordt een rustig man, die weet, dat hij heden niets meer hebben en genieten zal, dan gisteren. Ja, in den ouderdom ontbreekt geheel en al aan het leven de betoovering van den achtergrond, en dan zoekt men dien niet vóór, maar achter zich. De achtergrond van het tooneel is van plaats veranderd, en hetzelfde oog, dat vroeger in de toekomst eene in het oneindige uitgebreide volheid van alles zag, keert zich om en ziet in de ve te van het verleden de verlangde en verlorene volheid achter zich weder.
Wij ouders, kunnen uit de twee opgegevene bronnen der vroolijke herinneringen van de jeugd, twee laafdranken voor onze kinderen putten.
Wanneer voor het kind alle vreugdefeesten in het oneindige zich uitbreiden, zoo bedenke de vader dat het bijgevolg even dikwijls eene hel doorreist bij zijn ongeluk, als een' hemel bij zijn geluk. Daarnaar bepale hij nu het vagevuur der straf, opdat zijne roede voor het kind niet het zwaard eens rechters worde, noch het woord van zijnen toorn een donderslag.
Een tweede, met den eersten samenhangende wenk voor de opvoeding volgt uit de opmerking over de kracht der eerste, frissche wereld op het kind. Men bedenke toch bij elke kindervreugde, dat deze dit onvergetelijk blijven kan, en bederve haar dus niet door tranen. Verkort de schoone, nevelachtige kindsheid niet door spoedige verlichting, maar vergunt aan de vreugde, welker herinnering over het geheele volgend leven zulk een helder licht verspreidt, een rustig ontstaan en een langdurig aanwezen.
Eindelijk kent het kind geen schijn van vreugde, het is altijd wezentlijk zoo gelukkig, als het zich vertoont. Pluk eens uit den tuin van den volwassene, de zijden, papieren en verlepte bloemen van schijngeluk af - en tel dan de enkele levende bloemen, verstrooid als in eene woestijn!
Zoo worde dan het zachte lentegroen der kindsheid zorgvuldig begoten, opdat het nog eens opgroeie als het wintergroen des ouderdoms, nadat de jaren het reeds hadden afgemaaid. En heiligen wij onze vreugde, door de vreugde onzer kinderen, even als de rechtgeaarde landsvader - slechts regeerende, om gelukkig te maken.