Pius VII en Napoleon.
Napoleon Bonaparte, de machtige keizer, die heel Europa voor de kracht zijner wapenen deed bukken, wilde in zijn trots geene macht ter aarde naast zich dulden. Zelfs de Paus van Rome moest zijn onderdaan zijn en zich geheel naar zijn wil voegen. Daarom had hij dezen liefst te Parijs in zijne onmiddellijke nabijheid gehad.
Zonder eenige aanleiding liet hij in het jaar 1808 Rome bezetten en vereenigde den 17en Mei 1809 den Kerkdijken Staat met het Fransche rijk. De Paus deed oogenblikkelijk een plechtig protest hooren tegen deze ongehoorde daad van geweld. In den morgen van den 10en Juni 1809 verkondigden de kanonnen van den Engelenburcht dat de pauselijke regeering had opgehouden en des avonds van dienzelfden dag was de excommunicatie tegen de roovers van het erfgoed der Pauzen aan de drie hoofdkerken van Rome aangeplakt. Napoleon spotte met dat banvonnis en schreef aan den onderkoning van Italië: ‘Meent de Paus dan, dat zijn ban mijne soldaten de wapenen uit de hand zal doen vallen?’ Maar reeds drie jaren later luidt het woordelijk in een legerbericht van Ruslands sneeuwvelden: ‘Onzen soldaten vallen de wapenen uit de handen.’
De Paus werd nu op alle mogelijke manieren geprest, van zijne wereldlijke macht af te zien, zijne residentie te Parijs te vestigen en van daaruit de Kerk te besturen. Maar de Paus bleef onwrikbaar. Nu werd hij, op Napoleons last, door generaal Radel gevangen genomen, in de morgenschemering van een 6en Juli 1809 in een rijtuig gezet en gevankelijk naar Frankrijk gevoerd. Wijl hij daar echter te veel deelneming vond, sleepte men den doodzwakken grijsaard naar Savona op Italiaansch grondgebied terug.
Tot zijn onderhoud ontving hij dagelijks slechts vijf paoli, zoodat hij van Savona's burgers aalmoezen moest aannemen. Maar die ongehoorde handelwijze tegenover den Vader der Christenheid wikkelde den keizer in eindelooze moeilijkheden, die de voorbereiding waren tot zijn val.
In het jaar 1812 ondernam Napoleon zijn noodlottigen tocht naar Rusland en gaf van daar bevel, den Paus van Savona naar Fontainebleau bij Parijs te voeren. Die reis was voor den zwakken, zieken grijsaard een smartelijke tocht, en daar men zijne hooge jaren in niets ontzag, kwam hij te Fontainebleau aan in zulk een toestand, dat men voor zijn leven vreesde. Spoedig daarop keerde de keizer - voor de eerste maal door het krijgsgeluk verlaten en vernederd - uit Rusland terug.
In 1813 had de volkenslag bij Leipzig plaats, waar de keizer eene nieuwe vreeselijke nederlaag leed. En van dat oogenblik volgde de eene noodlottige slag op den anderen. Napoleon behaalde geene overwinningen meer als die van Jena, Austerlitz en Wagram; integendeel, het eigen land moest hij dekken tegen degenen, welke hij vroeger aan zijne zegekar geklonken had en welke thans voldoening eischten van zijn overmoed en zijne onverzadelijke heerschzucht. De verbondene monarchen van Oostenrijk, Rusland en Pruisen rukten naar Parijs, namen het in en trokken den 31en Maart 1814 tegen den middag de trotsche hoofdstad binnen, welke sedert eeuwen geen vijand binnen hare muren had gezien. Den 4en April onderteekende Napoleon zijn troonsafstand te Fontainebleau. In hetzelfde paleis, waar hij den Paus van zijne kardinalen gescheiden had, zag hij zich zelf van vrouw en kind losgerukt, en dat voor immer, want nooit zou hij hen op aarde wederzien. Hij kreeg het kleine eiland Elba met een jaargeld tot woonplaats.
Nog eenmaal verscheen Napoleon met een leger in Frankrijk, trok in zegepraal Parijs binnen, rukte tegen de verbondenen op, die hem onder aanvoering van Blücher en Wellington tegentrokken, maar werd bij Waterloo voorgoed geslagen en naar Parijs te uggedreven. Opnieuw moest hij afstand doen van den troon en thans in ballingschap gaan naar St. Helena; waar hij den 5en Mei 1821 stierf, omgeven door zijne generaals Bertrand, Montholon, Gourgand en Las Cases.
Pius VII echter was reeds den 24en Mei 1814 onder groote feestelijkheden en uitbundig gejubel des volks Rome weer binnengetrokken, en in het volgende jaar werd door het Weener Congres de Kerkelijke Staat weer in zijne oude en rechtmatige grenzen hersteld.
Ongetwijfeld was het wel het zoetste oogenblik in het leven van Pius VII, toen Napoleon, in zijne eenzaamheid en verlatenheid op St. Helena tot bezinning gekomen, in het Vaticaan den zegen liet vragen van dengene, dien hij zoo gruwzaam had vervolgd. En de zegen en het gebed des Pauzen omringden als beschermengelen het sterfbed van den grooten krijgsheld, den voormaligen ‘keizer van Rome.’