Phoenicie
Dáár waar het gebergte, ten Noorden van den Karmel, naar het strand der Middellandsche zee afdaalt, strekt zich eene strook kustland uit, die slechts enkele uren breed en, bij eene weelderige vruchtbaarheid, vochtig en ongezond is. Ten Zuiden van den Karmel, zijn de rotsformaties minder grootsch, de bergen lager, de kusten vlakker en zandiger. Dit zuidelijke kustland werd door de Grieken naar zijne bewoners, de Philistijnen (Pelistim), Palestina genoemd. De noordelijke strook, die zich ter lengte van ongeveer 25 mijlen van den Karmel tot den Aradus uitstrekt, noemden zij Phoenike dat is het palmenland, van wege de heerlijke palmen, die reeds van verre den op de kust aanzeilenden schepen het welkom toewuifden.
Het palmenland Phoenicië werd bewoond door een bedrijvig handelsvolk, hetwelk zich reeds in de oudste tijden der geschiedenis door zijne stoutheid onderscheidde en zich daardoor rijkdom, macht en roem verwierf. Ten gevolge der ligging van hun land waren de Phoeniciers geboren zeevaarders. Wij weten niet, in welke eeuw zij het eerst beproefd hebben zich op hunne ruw gebouwde vaartuigen op de onstuimige zee te wagen.
Reeds de oudste overleveringen stellen hen ons als de beheerschers der zee voor oogen, als scheepslieden, die door stoute zucht naar avonturen gedreven de Middellandsche zee in alle richtingen bevaren, ja reeds 1100 jaar voor Christus de Straat van Gibraltar doorzeilen en den Atlantischen Oceaan ontdekken.
De eigenaardige gesteldheid van den grond in Syrië, waardoor het land van zelf in verschillende deelen gesplitst was, verhinderde in den oudsten tijd de vorming van één grooten staat; de volken, die de verschillende deelen des lands bewoonden, bleven van elkander afgezonderd; er vormden zich vele kleine staatjes, in plaats van één groot, op despotische wijze bestuurd rijk, gelijk wij dat in Egypte, Babylonië en Assyrië ontstaan zagen. Zelfs de afzonderlijke deelen, de groote landschappen waren niet door een gemeenschappelijk bestuur vereenigd. Reeds zeer vroeg treffen wij aan de Phoenicische kust een aantal bloeiende steden aan: Tyrus, Sydon, Berytus, Byblus, Aradus, van welke ieder op zich zelf een zelfstandigen staat vormde, doch omtrent wier ouderdom geene geloofwaardige berichten tot ons zijn gekomen.
Men meent, dat Byblus de oudste dezer steden geweest en omstreeks het jaar 3000 voor Christus gesticht is. De Egyptische gedenkteekenen bewijzen door hunne opschriften, die over de veroveringstochten der Pharao's handelen, dat in elk geval reeds meer dan 1600 jaar voor Christus in de Phoenicische steden eene veelzijdige beschaving aangetroffen werd.
Of de Phoenicische steden oudtijds door den een of anderen staatkundigen band, op de wijze van een steden verbond, vereenigd waren, weten we niet. Waarschijnlijk oefenden de aanzienlijkste steden - eerst Sidon, later Tyrus - door hunne grootere macht een overwegenden invloed uit, die intusschen niet met eene eigenlijke heerschappij gelijk stond.
Ook van de ontwikkeling der staatkundige instellingen in den boezem der afzonderlijke steden is ons weinig bekend. Alleen dit weten we, dat er koningen gebied voerden, wier leefwijze ons als rijk en schitterend beschreven wordt, maar die niet zoo despotisch mochten regeeren als dit in de overige oude rijken het geval was. De koene en onafhankelijke zeelieden, die het eigenlijke volk uitmaakten, de rijke handelsvorsten, waaruit de aanzienlijke geslachten bestonden, bogen niet slaafs voor de willekeur van één man.
Den koning stonden raadgevende lichamen ter zijde, die de koninklijke macht beperkten. Waarschijnlijk zullen de koningen nu en dan wel eens beproefd hebben zich van deze lastige beperking te ontslaan; in welken tijd is dit niet door sommige koningen beproefd?
Ten gevolge hiervan hooren wij van paleisrevoluties, van volksopstanden of van moorden op de vorsten gepleegd, in de weinige fragmenten der binnenlandsche geschiedenis van Phoenicië, die voor ons zijn bewaard gebleven.
***
Na den koning treffen wij een priesterstand aan, die eene gewichtige beteekenis en een ver reikenden invloed bezat. Waarschijnlijk was hij ook vertegenwoordigd in de raadsvergaderingen, die den koning ter zijde stonden; misschien zelfs strekte zijne macht zich nog verder uit. In Tyrus plaatste zich zelfs een priester der godin Astarte op den troon, nadat hij den koning vermoord had.
Hoe ver de staatkundige invloed der priesters reikte, is ons onbekend; maar dat die invloed machtig moet geweest zijn, kunnen wij zonder moeite berekenen, wanneer wij den bloedigen eeredienst der Phoeniciërs van naderbij beschouwen.
De godsdienst der gezamenlijk Syrische stammen, en dus ook die der Phoeniciërs, rust op dezelfde grondslagen als die van de Babyloniërs en Assyriërs, maar hij had zich bij hen tot een deels zeer wellustigen, deels zeer wreeden eeredienst ontwikkeld. Als den hoogsten Baäl (heer) vereerde men de zon, den Heer des Hemels die in het licht zijne werkzaamheid openbaarde en de vruchten aan den aardbodem deed ontspruiten. Hij is de god des levens. Aan zijne zijde stond eene vrouwelijke godheid, Baältis, welke de Hebreën Aschera noemden.