genooten scheen gemaakt te hebben, ondervonden alle drie, toen zij zich weder in het fraaie, helder verlichte, met bloemen, verguldsel en spiegels prijkende boudoir bevonden, over de rozen van het dikke tapijt liepen en bij het haardvuur plaats genomen hadden, eene terugwerking in tegenovergestelden zin.
‘Och,’ prevelde Ralph, ‘alle Spaansche vrouwen zijn donker, hebben zwart haar en fonkelende oogen: - waarom zou het portret dat van mijne schoone Andaluzische zijn?’
De glimlach kwam weder op de lippen van den grijsaard; een vluchtig rood kleurde Hermines wangen; Ralph kreeg het gebruik van zijne tong terug. Maar hij had eene goede les gehad; hij was niet weder onbescheiden en vroeg niet meer naar Fulmen.
Na een uur vertrouwelijk gekeuveld te hebben, verwijderde zich de blonde Hermine en ging naar hare kamer, den vicomte met haar vader alleen latend.
‘Welaan,’ zei de grijsaard, den jongeling op den schouder kloppend, ‘laten we nu een ernstig woordje spreken.’
‘Ik luister, mijnheer!’
‘Goed! Maar ik had eerder gedacht dat ik naar u zou moeten luisteren; ge weet toch zeker waarom ge hier zijt?’
‘Ja,’ gaf de vicomte onnoozel ten antwoord, ‘mijn oom heeft me er iets van medegedeeld.’
‘Zoo?’
‘Ik moet u zeggen, baron, dat de jonkvrouw De Roche-Noire bekoorlijk is.’
De baron maakte eene buiging.
k.a. godin de beaufort, minister van Financiën van Holland.
‘En zoo 't alleen van mij afhangt....’
Ralph had op dit oogenblik de schoone Andaluzische geheel vergeten.
‘Het hangt alleen van u af, vicomte,’ zei de grijsaard glimlachend.
‘Welaan, waarde schoonvader, liever nu dan later. Want dunkt u er van?’
‘Zoo ge wilt, binnen acht dagen,’ antwoordde de baron vroolijk lachend. ‘Aanstaanden Zondag bij voorbeeld.’
‘Goed, aanstaanden Zondag!’
‘Intusschen,’ hernam de baron, ‘zullen we hier een vroolijk leven leiden. Ik ben een hartstochtelijk liefhebber van de jacht, en als ge ook van jagen houdt....’
‘Buitengewoon, baron!’
‘Dan zullen we alle dagen op de jacht gaan. 's Avonds zal Hermine ons met een weinig muziek op de piano verlustigen. Maar,’ viel de baron zich zelven in de rede, ‘'k zou vergeten dat ge den geheelen dag hebt te paard gezeten en dus wel naar rust zult verlangen.’
Hij schelde. De oude lakei, die den vicomte had binnengeleid, verscheen.
‘Breng mijnheer den vicomte naar zijne kamer,’ beval de baron.
De vicomte wenschte zijn aanstaanden schoonvader goeden nacht en volgde den lakei.
Deze leidde hem weer door de eetzaal. Ralphs blikken werden opnieuw door Fulmens portret aangetrokken.
Hij greep den lakei bij den arm en vroeg:
baron mackay, minister-president (Binnenlandsche Zaken) van Holland.
‘Wie stelt dat portret voor?’
De lakei ontroerde en aarzelde.
‘Spreek!’ zei de vicomte op gebiedenden toon.
‘'t Is het portret van Fulmen,’ antwoordde de grijsaard bevend.
‘Wie is Fulmen?’
‘De jongere zuster van jonkvrouw Hermine.’
Ralph haalde de schouders op en dacht:
‘In dit geval kan het mijne schoone onbekende niet zijn.’
Evenwel aan een zonderlingen aandrang voldoende, vroeg hij weder:
‘Waar is zij?’
‘Zij is dood,’ antwoordde de lakei, het hoofd op de borst latende zakken; ‘haar stoffelijk overblijfsel rust onder den zerk ter linkerzijde van het hoofdaltaar in de slotkapel.’
Ralph ging zuchtend verder.
(Wordt voortgezet).