wilde - dan was het toch te laat.
Eva was bij ons gekomen en gaf een vreeselijken gil.
Hierop volgde Clementine.
‘Mijn God,’ riep deze wanhopig uit, - ik heb mij zelve tot moordenares van mijne beide dochters gemaakt.’
‘Neen, neen, lieve moeder,’ riepen de beide meisjes op hetzelfde oogenblik, ‘wij hebben evenveel schuld, als u! Oom John alleen heeft gelijk gehad!’
Deze toestand, en kon het ook wel anders, had zelfs de voortreffelijkste en verstandigste vrouw overweldigd en zij wrong de handen als eene waanzinnige.
Ik had ondertusschen de steile wanden, die ons van alle zijden omgaven, met aandacht opgenomen; maar zelfs geene kat zou in staat geweest zijn ergens een plaatsje te vinden waar ze omhoog kon klimmen; angstig had ik langs de oppervlakte der zee getuurd, doch niets ontdekt dan een verwijderd zeil aan den horizont. Hoe weinig kon de manschap op hun vaartuig vermoeden, wat vier ongelukkige medemenschen hier onder deze gepolijste rotsen te wachten stond.
De zon bescheen in al hare pracht deze holen en alles zag er blij en vroolijk uit; eene lange rei zeemeeuwen, die zich op de laatste zandhoogte had nedergezet, was vol beweging en verhief haar geroep. De natuur scheen van licht en leven vervuld, terwijl de schaduwen des doods op ons neervielen.
‘Wanneer ge mijn raad wilt volgen, mijn beste,’ zeide ik zoo rustig mogelijk, ‘dan zullen wij in het hol terugkeeren en zien of wij ook eene plaats boven den waterspiegel vinden kunnen!’
Clementine lachte weemoedig.
‘Wij willen nu een raad volgen, oom John, hoewel ik vrees, dat het thans te laat zal zijn. Gave God, dat ik het vroeger gedaan had!’
Dat gezegde trof mij diep; want het was voor eene vrouw eene moeielijke belijdenis. - Iedereen kent de geschiedenis van de dame, en de meeste mannen hebben redenen om ze voor waarheid aan te nemen, - die volhield dat het mes, waarvan haar man sprak, eene schaar was geweest en die bij het verdrinken nog hare twee vingers in de hoogte stak en getuigde, dat ze in dit geloof stierf. - Ware Clementine mijne vrouw geweest, ze zou mogelijk toch twee-uur-vloed hebben slaande gehouden,
De zee had thans den rand der grot bereikt en Eva stond er zoo dicht mogelijk bij om de aankomst van eene sloep of boot af te wachten, - iets waarvan ik overtuigd was, dat het onze eenige hoop op redding was. - Onderwijl hielden de overigen van ons zich met een nauwgezet onderzoek bezig. - Om de middelste grot vestigden we het minst onze aandacht; want niettegenstaande vijfzesde gedeelten buiten het bereik van den vloed was, zoo was er geen plaatsje aan hare wanden te vinden, waar eene vlieg plaats voor hare voeten had. De zijkapellen aan den westkant waren enger dan die naar het oosten en na een zorgvuldig onderzoek hadden wij ze reeds als nutteloos aangemerkt, toen een uitroep van Eva ons aanspoorde tot haar te ijlen. - Ik bemerkte òp mijnen weg, hoe donker en duister de groote grot geworden was; de zee had bereids reeds de helft van hare opening gevuld en onze schildwacht teruggedreven.
‘Ziet ge een boot?’ riep Clementine angstig.
‘Neen, lieve moeder! Het doet mij leed zulk een gil gegeven te hebben, doch eene groote golf deed mij zoo verschrikken. - En - en - nu ben ik overtuigd, dat we verdrinken moeten; want de hond heeft ons verlaten!’
Dat was werkelijk zoo. Het scherpzinnige dier, door de toenemende duisternis ongerust geworden of instinctmatig van het nakende gevaar bewust, had zich in het water gestort om zoo zijn leven te redden.
‘Ik ben blij, dat het arme dier gered is,’ merkte Kate in alle eenvoudigheid aan.
De grootmoedigheid dezer woorden greep ons allen aan; maar herinnerde ons ook aan de oorzaak, die deze grootmoedigheid opwekte, aan ons eigen, zeker noodlot. Nog eene kleine lichtstreep van niet meer dan een halven voet hoogte, viel langs het watervlak naar binnen.
‘Oom John,’ zeide Clementine met ontroering, terwijl zij hare hand met teederheid op mijn arm legde, - ‘wanneer ik door mijne eigenwijsheid de oorzaak ben van den dood mijner lieve kinderen, dan behoef ik toch niet uwe moordenares te worden. Ziet ge, voor uwe redding is er mogelijk nog tijd genoeg; want ge kunt zwemmen. God zegene u voor al de goedheid, die ge ons allen zoo ruimschoots bewezen hebt.’
Hierop kuste zij mij hartelijk en eveneens deden ook de lieve meisjes.
‘Och toe, oom John, vlucht,’ riepen ze, ‘anders zal het voor u ook nog te laat worden.’
Ik zag in de grot, die van oogenblik tot oogenblik donkerder werd, rond, en dan weer blikte ik naar de heldere lichtstralen, die mij tot het volle daglicht schenen uit te lokken; maar ik geloof niet, dat de gedachte om deze hulplooze wezens aan haar lot over te laten, een oogenblik in mijn brein opgekomen is.
‘Waarom zult gij met ons sterven, John? - Dat is zelfmoord! Bovendien kunt ge mogelijk overzwemmen en eene boot naar deze plaats brengen.’
Ik schudde het hoofd. ‘Nu kan geen boot ons meer bereiken, mijn lieve, dat weet ge zeer goed,’ zeide ik, ‘en wat ons sterven te zamen betreft, zoo laat ons hopen, dat we nog langer te zamen leven zullen.’
Maar niettegenstaande ik haar zoo sprekende een riem onder het hart trachtte te binden, - ik zelf had niet de minste hoop.
‘Kom dan toch, John! ga toch!’ fluisterde Clementine mij gedurig in het oor. ‘God noch mensch zal u daarom veroordeelen!’
‘Mijne lieve,’ fluisterde ik haar in, ‘toen kapitein Michiel verklaarde, dat hij aan zijn schip gebonden was, omdat vrouw en kinderen, en niet bloot zijne verwanten aan boord waren, kwamen wij allen met elkander overeen, dat hij zijn plicht deed. - Deze meisjes nu zijn ook mijn eigen vleesch en bloed!’
Clementine zeide verder niets, doch drukte mij zwijgende de hand.
Ik moet eerlijk de verklaring afleggen, dat ik geenszins het oogmerk had mij zelven eens heel ridderlijk te gedragen, 't was de zuivere inspraak van het hart. - Ik geloof niet, dat er andere mannen zouden gevonden worden, die deze arme schepsels hadden kunnen verlaten en daarenboven werd de akelige gedachte aan den dood altijd nog eenigszins getemperd door eene onzekere en onbestemde hoop. In ieder geval, de dood stond ons niet onmiddellijk te wachten; want, even als de schepelingen wier schip op de rotsen geworpen werd, hadden wij ook nog eenige uren te leven, en dit maakt zonder twijfel een groot onderscheid.
Maar wat meer zegt en wat ik gaarne beken, het voorbeeld van Clementine en de beide meisjes had iederen man doen besluiten, was het dan ook niet innerlijk, dan toch voor het oog, eene vastheid van karakter ten toon te spreiden. - Ik geloof niet, dat ééne van haar nog een traan ontvallen was. Zij zwegen, terwijl zij in haar binnenste, hieraan twijfel ik niet, zich met Hem onderhielden, die het onuitgesproken gebed even goed hooren kan als de donderende harmonie der hemelsche choren. Ze waren alle drie gevoelvol en bedaard. - Langzamerhand werd zelfs in de middelste grot te donker om elkander zonder kaarslicht te kunnen zien en de brullende golven van den sterk wassenden vloed maakten tusschen beiden een vreeselijk effect.
In een der oogenblikken waarin dat ontzettend geluid niet gehoord werp, riep Kate uit:
‘Mossoo heeft den oever bereikt, ik hoor zijn blaffen!’
Van de drie grotten naar het oosten kozen wij de oostelijkste, niet omdat zij droog was, want allen waren tot boven hare lage wanden vochtig, waaruit bleek, dat de vloed soms heel de grot onder water zette; maar wij kozen haar omdat ze ons iets hooger toescheen dan de andere. Nadat wij haar geheel onderzocht hadden, keerden wij terug, zoo ver de golven ons dit veroorloofden en terwijl ze gestaag voorwaarts rukten, gingen wij al meer en meer achteruit. - Het duurde niet lang of wij bevonden ons in deze middelste grot, die al nauwer en nauwer werd, geheel en al opgesloten. - Wij sloten ons aan elkander en zetten ons, ieder met eene brandende kaars in de hand, aan het uiterste eind neder, als wilden wij bedaard den dood afwachten.
Het waren zeer treurige oogenblikken, die wij echter wel eindeloos zouden hebben willen zien. Volgens mijne horlogie waren we nu sedert vier uren gevangen, toen het ademhalen ons moeielijk begon te vallen: de vloed had ook de opening van onze laatste toevluchtsoord gesloten en wij verbruikten gaandeweg den kleinen voorraad van lucht, die in deze enge ruimte opgesloten was.
In dit oogenblik fluisterde Kate:
‘Mama, hoort ge dat? Het was een slag met een houweel!’
‘Ja kind, ik heb dat geluid reeds meermalen gehoord! De hemel komt ons ter hulp!’
‘Mijn beste,’ zeide ik ernstig, ‘wij willen ons met geene valsche hoop vleien! Het geluid, waarvan gij spreekt, heb ik ook gehoord; het kan evenwel de dichtheid van de atmospheer zijn, die op ons hersengestel en gehoor werkt. Wij zijn honderd vijftig voet onder de oppervlakte der rotsen, en, wanneer geheel Engeland zich aan het werk zette, dan kon het ons niet redden!’
‘Gods wil geschiede,’ zuchtte Clementine.
‘Oom John, mijne voeten zijn koud,’ klaagde de arme Eva. ‘Is dat ook een gevolgd van gebrek aan lucht?’
‘'t Is wel mogelijk, lieve! ga een weinig achteruit, dicht bij uwe moeder!’
Eva zat een weinig lager dan wij en de ware oorzaak was, dat de immer voortgaande vloed hare voeten bedekt had, doch ze was in zulk een ongevoeligen toestand, dat ze dit in 't geheel niet bemerkt had.
‘Oom John,’ begon Kate weer na een kort zwijgen op een ernstigen toon,’ wanneer ik het gebruik mijner zinnen niet verloren heb, dan hoor ik andermaal het slaan met een houweel. In onze nabijheid zijn mannen bezig om dit hol uit te graven. Ik ben er vast van overtuigd! Leg uw oor maar hier, dicht bij deze rotsen!’
Ik kwam naar haar toe en deed het,