Een weg in Siberie.
Siberië! De naam alleen jaagt ons al eene koude rilling over de leden. Wij stellen ons eene onafzienbare ijs- en sneeuwvlakte voor, waar niet de minste plantengroei kan gedijen, waar het dierenrijk slechts vertegenwoordigd wordt door den een of anderen verdwaalden stormvogel, waar kortom alle organisch leven onmogelijk is. Deze voorstelling is echter verre van juist te zijn. Wel wordt een groot gedeelte van het onmetelijke rijk ingenomen door barre sneeuwvelden of onvruchtbare streken, waar steeds nijpende koude heerscht; wel beslaan dorre steppen, steenvlakten en drassige moerassen eene groote uitgestrektheid gronds, maar toch kan Siberië ook wijzen, zoo niet op lachende landouwen en verrukkelijke oorden, ten minste op minder woeste, minder huiveringwekkende streken, waar de pijnboom en de beuk hunne kruinen hoog in de lucht verheffen, en de bodem, mits vlijtig bewerkt, genoeg oplevert, om in het levensonderhoud te voorzien.
Onze gravure vergu[n]t ons een blik op een van die eeuwenoude dennenwouden, nog niet geschonden door de onbarmhartige bijl van den mensch.
Wie weet, hoeveel dagen misschien het voertuig reeds over den bevroren, gespleten bodem heeft afgelegd, en nu men de hoop koesterde, het einde van den tocht nabij te zijn, nu men hoopte, onder een gastvrij dak uit te rusten van de vermoeienissen van den bezwaarlijken tocht, ziet men zich droevig teleurgesteld.
Geen uitweg doet zich op in die ondoordringbare boomenmassa! De een der twee reizigers, wij zouden meenen, dat het een krijgsman is, heeft zich moedeloos neergezet aan den zoom van den weg, terwijl de ander, naast het voertuig staande, star voor zich uitkijkt, als konden zijne oogen den zoo vurig verlangden doortocht te voorschijn roepen. Zelfs de paarden houden droef den kop naar den grond gericht. Er zal niets opzitten, dan den eindeloozen terugweg af te leggen, mogelijk slechts schaars van mondvoorraad voorzien, en nog zullen zij God mogen danken, indien het hun gelukt, de plaats van vertrek zonder ongevallen te bereiken, want vlijmend is de koude en snerpend de wind, terwijl de vraatzuchtige wolf en de gevreesde beer hen gewis als eene welkome prooi zullen beschouwen, indien het hun mocht gelukken de verdwaalden op het spoor te komen.