Wetenswaardigheden.
Eene genezing van zwaarlijvigheid.
Een verbazend dikke, nog jonge lord, die vier honderd vijf en tachtig pond zwaar was en alle middelen tegen zijne monsterachtige zwaarlijvigheid had beproefd, ontmoette bij toeval in een gezelschap te Londen een Fransch geneesheer. De eerste vraag, die hij dezen deed, was, of hij van geen middel tegen de ziekte wist, die hem zoo kwelde.
- Dat is juist mijn bijzonder vak, antwoordde de doctor, sinds langen tijd leg ik mij in mijne praktijk nergens anders op toe, dan om die personen, welke mij hun vertrouwen schenken, vet of mager te maken.
- Slaagt ge nu en dan wel eens?
- Altijd, als er hoop op genezing bestaat en als men mijne voorschriften getrouw opvolgt.
- O! mijn waarde vriend! riep de lord uit, wiens oogen van onuitsprekelijke vreugde schitterden, ge zult mijn redder zijn, en al het geld dat ik bezit, kan de schuld niet betalen, die ik bij u maak als ge mij van mijn vet verlost!
- Vooreerst is het alleen maar de vraag, of ge u in alles aan mijne behandeling wilt onderwerpen?
- Ja, ik zal alles doen wat ge me zult voorschrijven; van heden af stel ik mij ter uwer beschikking. Ik zal geen anderen wil hebben, dan den uwen.
- Welnu, mylord, morgen moet ge uw vaderland verlaten en mij naar Frankrijk vergezellen. Een verblijf van drie maanden aldaar, zal voldoende zijn. Let er op, wat ik zeg: morgen zult ge Londen verlaten dik en rond als eene ton, en na verloop van drij maanden zult ge weder terug keeren, zoo schraal als een windhond.
Bij deze woorden zou de lord van vreugde opgesprongen zijn, als zijn verbazend gewicht hem niet onwrikbaar aan de aarde had geboeid; zijne vreugde openbaarde zich in een hartelijken handdruk.
Den volgenden dag vertrokken ze, en twee dagen later kwamen ze aan in een dorp in Bretagne, geheel verscholen tusschen bosschen en weiden. De geneesheer gaf zijn patiënt over in handen van een zijner bloedverwanten, Pick genaamd, eenen rijken boer, die zelf zijne akkers bebouwde, en, na hem alle noodige aanwijzingen gegeven te hebben, nam hij afscheid van zijn patiënt, met de belofte van spoedig terug te zullen komen.
De eerste drie dagen genoot de lord zijne vrijheid, en de landelijke schoonheid die de natuur aanbood, lachte hem toe; hij at weinig, de spijzen die men hem voorzette, konden slechts door eene boerenmaag verteerd worden, en de zijne was nooit anders behandeld als die van een rijken mijnheer. Den vierden dag zag hij zich toch genoodzaakt te eten, hetgeen hij den vorigen dag geweigerd had, anders zou hij bezweken zijn. - Den vijlden dag zeide Pick: ‘Mijn vriend, ieder werkt hier om zijn kost te verdienen, gij moet derhalve ook als ieder ander werken, want ik wil geen onnutten mond voedsel geven.’
De Engelschman stond in 't eerst verstomd over hetgeen hij hoorde; toen werd hij woedend en voer uit tegen zulk een zwart verraad, dat hij een laaghartige list noemde. Maar of hij vloekte en zich al driftig maakte, 't hielp niet: op een teeken van Pick grepen drie krachtige boeren zijn zwaarlijvig lichaam aan, en, na hem eene zweep in de hand gestopt te hebben, sleepten zij hem naar eene uitgestrekte weide, waar hem de taak werd opgelegd, om de beesten te hoeden.
Drie weken waren er verloopen, en toen Pick eene merkbare vermindering in de rondheid van zijn gast waarnam, zeide hij zekeren avond tegen hem: ‘Ge behoeft de beesten niet meer te hoeden, morgen is 't uwe taak om de aardkluiten achter den ploeg stuk te slaan.’ De lord werd genoodzaakt, zich met eene zware schop te wapenen en de taak te vervullen, die hem was opgelegd. Gedurende dat moeielijke werk, stroomde het zweet langs zijn lichaam neêr alsof hij zoo pas uit het water was gehaald, hij zweette zoo, dat het best de voren had kunnen besproeien; toen het etensuur sloeg, kreeg hij, om zich te versterken, een stuk roggenbrood met een ajuin. Na tien dagen werkens met de schop, werd zijn lichaam tot de helft van het oorspronkelijk gewicht teruggebracht. Pick ging voort zijn leerling op deze wijze op te leiden, door hem trapsgewijze zwaarder werk, dat meer krachtsinspanning vereischte, te doen verrichten.
Nadat hij drie maanden zulk een zwaar leven had geleid, had onze lord de handen en voeten met eelt bedekt, het aangezicht was gebronsd, beenig, zijn buik was verdwenen, de vetkussens van zijne borst waren opgelost, en op zijne armen, te voren dik en rond als zuilen, waren de spieren weder te zien, hij was weder een mensch geworden.
Toen verscheen de geneesheer weêr en stond zelf verwonderd over de verandering, die in het gestel van den zwaarlijvige had plaats gehad.
- Welnu! mijn waarde lord, gelooft ge nu aan het afdoende van mijne behandeling?