zuchtig op hare nagedachtenis. Hij wilde haar naam tegen niemand uitspreken dan tegen Wattie, die haar had bemind en begrepen en even diep over haar treurde dan hij zelf.
Toen Julia op Bradley kwam, ging Mrs. Travers haar tegemoet.
‘Hoe lief van u, een zoo treurig gezin te bezoeken,’ zei de dame; ‘ge zult hier weinig genoegen smaken.’
‘Ik kwam niet hierheen, om genoegen te smaken,’ antwoordde Julia een weinig geërgerd.
‘Nu ja, mijne lieve, 't is alles bij ons veranderd. 't Meest spijt het me om mijne arme Mary, die het verlies 't zwaartst gevoelt, ze is zoo weekhartig. Komt ge den squire bezoeken? Ach, lieve God, 't is treurig, hem aan te zien, en de goede Cis is niet in staat hem op te beuren. Ik hoop, Julia, dat ge hem een bericht komt brengen, dat hem en ons allen een weinig vreugde zal verschaffen,’ voegde zij met een allervriendelijkst lachje er bij, want ook haar was er veel aan gelegen, dat haar zoon de goede partij met miss Blair deed.
Toen Julia de werkkamer binnenkwam en zag hoe het gelaat van den ouden squire opklaarde, maakte zij zich er een verwijt van, dat zij hem in den laatsten tijd zoo weinig bezocht had.
‘Ha, zijt gij 't, Julia? O, dat is goed van u. Zet u bij het vuur, mijne lieve, en warm u. - Is 't buiten koud?’
‘'t Gaat nog al. Ik denk dat we vorst krijgen.’
‘Neen, neen!’ riep de squire met een gebaar van teleurstelling, maar dadelijk voegde hij met een zucht er bij:
‘Eigenlijk is 't me geheel onverschillig.’
Julia nam plaats op den stoel, dien hij haar toeschoof en begon over allerlei zaken te spreken, waarin hij belang stelde en behagen vond, evenals als men met een kind doet; zij merkte daarbij op hoe oud en zwak hij er uitzag en hoe bleek en ingevallen zijn vroeger zoo rond en forsch gelaat was.
Wattie kwam voor eene korte poos ook in de kamer en nam deel aan 't gesprek. Toen hij weer was heengegaan, vroeg Julia plotseling, terwijl zij een weinig bloosde:
‘Waar is Cis?’
‘Wilt ge hem spreken?’ vroeg de squire haastig. ‘Lieve Julia, wilt ge hem spreken?’
‘Ja, waarlijk,’ antwoordde Julia.
De squire riep Flora, die, bij 't venster op den grond zat en beval haar, haar broeder op te zoeken.
Flora verliet de kamer, en de oude hond volgde haar op de hielen, zooals hij vroeger bij Georgie gewoon was.
‘Hij houdt bijna evenveel van Flora als van haar,’ zei de squire, beiden naoogende en voor de eerste maal op zijne doode dochter zinspelende.
‘Ja, en zij zal juist als zij worden, hebt ge dat niet opgemerkt? Ik denk dat zij eens een groote troost voor u zal zijn, lieve Mr. Travers.’
De oude man schudde het hoofd.
‘Zij is een goed meisje - een goed meisje, maar zij zal zoo niet worden als de andere,’ antwoordde hij.
Cis kwam binnen.
‘Ik heb mijn rijtuig teruggezonden, Cis,’ zei Julia, terwijl zij elkander de hand reikten; ‘wilt ge mij daarom een gedeelte van den weg naar huis geleiden?’
‘Is dat u ernst, Julia?’ riep Cis met van vreugde schitterende oogen.
‘Ja, volkomen ernst,’ antwoordde zij lachend. Zij nam afscheid van den squire, en beiden verwijderden zich.
Gedurende eenige minuten liepen zij zwijgend naast elkander.
Terwijl zij snel voortschreden, kwam een hevige wind opzetten en blies hen scherp in 't gelaat, 't begon daarbij hevig te regenen. Cis had moeite om zijn hoed vast te houden, en was blijde dat Julia niet sprak. Toen zij echter op den door boomen beschutten wegkwamen, en Julia nog altijd zweeg, begreep hij dat hij het gesprek moest beginnen.
‘Herinnert ge u nog 't geen de lieve Georgie tot ons zeide vóordat zij stierf?’ vroeg hij beschroomd.
‘Ik denk er altijd aan,’ antwoordde Julia met heldere, vaste stem.
‘En wat zijt ge voornemens te doen?’ vroeg hij gejaagd.
‘Wat wilt ge dat ik zal doen?’ zei Julia en lachte vriendelijk tegen hem.
‘Mag ik hopen? O, Julia, mag ik hopen dat ge met mij trouwen wilt?’ riep Cis en greep in vervoering hare handen en noodzaakte haar te blijven staan, terwijl zijn hoed van de gelegenheid gebruik maakte om in de lucht te vliegen. 't Was weer geheelde onhandige Cis uit den ouden tijd.
‘Ja, Cis, dat wil ik doen; maar ge moet eerst hooren wat ik u te zeggen heb. Laat ons voortgaan, 't is te koud om te blijven staan. Alvorens ik u iets beloof, Cis, moet ge de waarheid kennen, en de waarheid is, dat hoe goed ik u ook lijden mag, ik u toch niet zoo bemin als eene vrouw haar man beminnen moet, en ik vrees dat ik dit nimmer zal kunnen. De reden daarvan is,’ voegde zij zacht er bij, ‘dat ik mijn hart reeds aan een ander gegeven heb.’
‘Aan wien, Julia?’ stotterde Cis.
‘Dat is 't zelfde,’ antwoordde zij lachend, ‘en ik acht me niet verplicht het u te zeggen. Maar wie hij ook zij, hij zal mijn of uw pad nimmer kruisen in dit leven, want - ik weet niet waarom ik me schamen zou het u te zeggen - mijne neiging werd niet beantwoord. Ik leid dus een doelloos en nutteloos leven, Cis; ik heb geene familie en niemand die me lief heeft.’
‘O, Julia!’
‘Stil, val me niet in de rede. Ik gevoel behoefte aan iemand die goed voor me wil zijn. En daar ik weet hoe gaarne gij me tot vrouw wilt hebben, en hoeveel troost ons huwlijk uw vader zal schenken, en voornamelijk omdat ik onze lieve Georgie op haar sterfbed beloofd heb, uwe vrouw te worden, zoo dunkt me dat 't toch beter is, uw wensch te vervullen en iemand genoegen aan te doen, dan mijn leven in zelfkwelling alleen te slijten. Als ge mij zoo wilt hebben, Cis, dan wil ik uwe vrouw worden.’
Cis gaf haar de hartelijkste, teederste namen en zwoer haar een half dozijn keeren, dat zij hem gelukkig maakte; dat als zij met hem huwde, hij zijn leven er aan wijden wilde, haar zijne dankbaarheid te bewijzen; dat hij liefde genoeg had voor hen beiden; dat hij van haar niet meer verwachten of verlangen zou dan wat zij hem vrijwillig wilde geven.
‘En nu, Cis,’ zeide Julia, ‘moet ge naar uwen vader terugkeeren en hem de goede tijding brengen. Ik kan nu heel goed alleen verder naar huis gaan.’
‘Mag ik u niet naar huis brengen?’ vroeg haar minnaar, geheel terneergeslagen door dit plotselinge afscheid.
‘Neen, nu niet,’ antwoordde zij lachend en reikte hem de hand, zoodat hem niet anders overschoot dan haar vaarwel te zeggen.
Julia ging nu alleen door wind en regen en te midden der invallende duisternis.
Vóordat eene week was voorbijgegaan, had Julia reeds diep berouw dat zij zich met Cis Travers had verloofd.
Maar 't was te laat, want allen in hare geboorteplaats wisten reeds van de zaak; zij had de komplimenten en gelukwenschen van de halve nabuurschap ontvangen, en - dat was de sterkste, de onverbrekelijkste band van allen - zij had voor den squire geknield en was door hem met bevende stem bedankt geworden voor hare goedheid, die eene straal van vreugde en geluk schonk aan zijn troosteloos en droevig bestaan.
Dat was hetgeen haar meer aan Cis verbond dan al hare beloften aan hem. En 't was ook de eenige zelfvoldoening en 't eenige genoegen, dat hare verloving haar schonk.
Zij had nog eene zwakke hoop.
Zoodra zij verloofd was, schreef zij aan Mr. Bruce, om hem te verzoeken, aan den overste Fleming van haar plan kennis te geven en zijne toestemming tot haar huwlijk te vragen. Zij voedde de dwaze hoop dat hij naar Engeland zou komen, om haar van den noodlottigen stap terug te houden; dat hij niet zou kunnen dulden dat zij hem voor altijd werd ontrukt; dat hij haar niet haar plan zou laten volvoeren, zonder althans te beproeven haar tot andere gedachten te brengen.
Hoe weinig kende zij Hugh Fleming!
Na twee maanden kwam zijn antwoord - in een brief aan Mr. Bruce, dien deze haar liet lezen, en welke aldus luidde:
‘Waarde Mr. Bruce!
‘'t Verheugt me zeer, aangaande miss Blair zooveel goeds te hooren. Ik verzoek u, haar mijne hartelijke groeten over te brengen en mijne oprechte wenschen voor haar geluk. Wat betreft mijne toestemming, die eene bloote formaliteit is, we hebben reeds vroeger over deze aangelegenheid gesproken, en toen heb ik verklaard dat ik Mr. Travers als eene goede partij voor mijne pupil beschouwde. - Wees zoo goed, mij alle vereischte stukken ter onderteekening te zenden, tegelijk met uwe verdere inlichtingen. 't Is zeer vriendelijk van u, mij te verzoeken, bij de huwelijksplechtigheid tegenwoordig te zijn, maar ik vrees dat ik aan 't verzoek niet zal kunnen voldoen. 't Zal mij echter aangenaam zijn, den dag van 't huwlijk te vernemen.
‘Na vriendelijke groeten aan allen,
‘Uw toegenegen
‘Hugh Fleming.’
Dat was alles.
Toen Cis des avonds kwam dineeren, zei Julia tot hem, dat zij hem niet langer zou teleurstellen en in de aanstaande Meimaand de bruiloft met hem wilde vieren.