Plotseling zag hij de volstrekte onmogelijkheid in om aan hare bede te voldoen: te blijven en alles wat zij bezat met haar te deelen. Hoe zou hij dat kunnen? Hoe kon hij, haar voogd, nu als haar minnaar optreden?
En toch sprak hij nog niet. Ach, wil dan geen goede engel haar er toe bewegen, hem te voet te vallen en uit te roepen: ‘Ik bemin u!’
Zij laat het geschikte oogenblik voorbijgaan. De overste keert zich om en - neemt hare handen, hare lieve, zachte handen, van zijne schouders.
‘Lieve Julia,’ zegt hij, en zijne stem verraadt eene hevige ontroering, ‘ge zijt het edelmoedigste meisje, dat ik ooit heb leeren kennen.... maar....’
‘Ach, zeg niets meer! zeg niets meer!’ roept zij en trekt hare handen uit de zijne terug en verbergt haar gelaat in dezelve.
‘Herinnert ge u niet, mijn kind,’ vervolgt hij hartelijk en zacht, ‘herinnert ge u niet dat ik uw voogd ben en gij mijne pupil zijt? Ik ben in eene gesteldheid dat ik noch eene gave van u aannemen noch eene geldleening met u sluiten kan.’
Met opzet deed hij het voorkomen alsof hij hare bedoeling verkeerd begrepen had. Met bittere schaamte besefte zij dat hij haar niet wilde begrijpen - dat hij van haar geld sprak, terwijl zij zich zelve had bedoeld. Zou ooit een meisje zulk eene vernedering hebben ondergaan?
Zij, Julia Blair, de eigenares van Sotherne, jong, schoon en talentvol, had zich dezen man aangeboden, dien zij zwak genoeg geweest was te beminnen. Zij had zich zelve aangeboden en - was versmaad geworden!
Met bliksemende oogen en gloeiende wangen wendde zij zich tot hem.
‘Geen woord meer, overste Fleming, ik bid het u. 't Doet me leed, als ik u beleedigd heb door mijn aanbod om u geld te leenen. Ge hebt gelijk, ik had er aan moeten denken dat tusschen u en mij zulk eene handeling onmogelijk is. Ik bid u, vergeef het mij en wees verzekerd dat ik u niet weer beleedigen zal door u zulk een voorstel te doen.’
Er lag oneindig veel bitterheid in hare stem, en toen zij dit gezegd had, maakte zij eene deftige buiging en verliet het vertrek. Zij ijlde naar hare slaapkamer, wierp zich op den sofa en barstte in tranen los, tranen van zelfverwijt en ergernis over gekwetsten trots en gekrenkt eergevoel. Welke booze geest had haar tot die verootmoedigende woorden verleid? Waarom had zij die noodlottige, niet weer te herstellen dwaasheid begaan, een aanzoek te doen, in plaats van het af te wachten? En 't ergste van alles was, dat het was afgewezen. Zij meende dat zij bemind werd, - op ruwe wijze was zij uit dien zoeten droom gewekt geworden, en zag zich verworpen en versmaad. Want dat hij haar werkelijk niet begrepen had, dat wist zij wel beter. Uit medelijden en beleefdheid had hij het doen voorkomen alsof hij hare bedoeling niet geraden had, - en ach, zij had die toch maar al te duidelijk te kennen gegeven.
Voorwaar, dit alles zou voor ieder meisje pijnlijk zijn, maar voor Julia Blair met haar heren geest en haar onafhankelijk karakter was het eene marteling.
Zij loog waarlijk niet, toen zij tot hare kamenier, die haar voor het diner wilde kleeden, zeide dat zij vreeselijke hoofdpijn had en op hare kamer eene tas thee zou gebruiken en dan naar bed gaan.
Toen deze boodschap aan Mrs. Blair en den overste werd gebracht, die aan tafel op haar wachtten, werd de overste stil en in zich zelven gekeerd.
Zelfs Mrs. Blairs ontboezemingen van hare verrukking over de pas aangekomen nieuwe Fransche kapsels konden den overste slechts enkele klanken ontlokken.
Hij besefte dat van af het oogenblik dat de eigenares van Sotherne Court hare kamer moest houden, een gast daar niet langer blijven kon.
Na den maaltijd las hij het dagblad, ging naar de bibliotheek en schelde om Higgs.
‘Higgs, kan ik morgen de kales krijgen voor den trein van acht uur?’ vroeg hij.
‘Zeker, sir!’
‘Goed! Laat James mijne goederen inpakken, 'k moet ijlings naar de stad.’
‘Ja, sir! 't Is jammer dat ge weer heengaat. Wij allen hoopten dat ge hier zoudt blijven,’ zei de oude man. ‘Nu, 'k zal James zenden.’
De overste en James waren tot in den nacht aan 't inpakken.
‘Hij komt niet terug,’ zei James, toen hij ontslagen was, tot Higgs; ‘hij heeft tot 't geringste toe ingepakt. Hij komt niet meer terug, Mr. Higgs.’
Higgs achtte het beneden zijne waardigheid, een lageren bediende zijn gevoelen te zeggen over de reden, die den overste tot de afreis noopte, en vergenoegde zich, James barsch naar bed te zenden, opdat hij den volgenden morgen den overste vroegtijdig kon wekken; wat James om de fooi zeker niet verzuimd zou hebben.
Toen Julia den volgenden morgen te acht ure ontwaakte, stond hare kamenier met het theeblad aan haar bed, en op dat blad lag een verzegeld briefje.
‘De overste zendt u dit briefje,’ zei de kamenier. ‘Hij gaf het me toen hij vertrok.’
‘Toen hij vertrok! Is hij heengegaan?’
Haar hart hield bijna op met kloppen, toen zij dit vroeg. Hoe dwaas dat zij zoo ontstelde, dacht zij eene poos later; hij was zeker alleen voor dien dag naar de stad gegaan!
De kamenier, die van de ontroering harer meesteres niets bemerkte, voegde in haar dienstijver er bij dat de overste inderdaad vertrokken was, en dat zij van Higgs had vernomen dat hij nog juist bijtijds aan de statie was gekomen.
Julia wachtte met koortsachtig ongeduld tot het meisje de kamer had verlaten, en opende toen den brief. Hij luidde:
‘Vergeef het mij dat ik u zoo plotseling verlaat zonder een woord van afscheid en van dank voor uwe mij betoonde gastvrijheid en goedheid. Ik hoop dat ge mij niet voor ondankbaar zult houden. Na al wat tusschen ons is voorgevallen, meen ik niet langer onder uw dak te kunnen blijven, en ik geloof dat 't beste is, dat we scheiden zonder mondeling vaarwel, dat toch voor ons beiden pijnlijk zou zijn.
‘God zegene en behoede u, Julia! Hij beloone u voor uwe edelmoedigheid en vriendelijkheid jegens mij! En als ge in lateren tijd mijner herinneren moogt, laat mij dan de gerechtigheid wedervaren, te gelooven dat 't geen vrijwillige keus, maar plichtgevoel is, wat mij aanspoort u te verlaten. Ik weet nog niet waar ik in de stad mijn intrek zal nemen, maar ik zal u nog eenmaal schrijven vóordat ik Engeland verlaat.’
Mrs. Blair en Ernestine waren ernstig verdiept in de geheimen van het rouge-et-blanc, toen na een vluchtig tikken de deur openvloog en Julia met een geopenden brief in de hand de kamer binnenstormde.
‘Lieve Julia!’ riep de weduwe, de poederdoos snel toeslaande, ‘ge doet me schrikken! Wat is er gebeurd?’
‘Wist ge dat de overste heden zou afreizen?’ vroeg Julia kortaf.
‘Afreizen? Neen, zeker niet! Is hij afgereisd?’ zei Mrs. Blair met eene verwondering, die te duidelijk was, om gehuicheld te kunnen zijn.
‘Ja, hier schrijft hij het mij. En misschien weet ge ook niet dat hij binnen veertien dagen naar Indië terugkeert?’
‘Neen, inderdaad, ik weet er niet 't minste van. Hij is alzoo weg! 't Is recht onbeleefd, dat moet ik zeggen, om af te reizen zonder afscheid te nemen.’
Mrs. Blair kan nauwlijks de vreugde verbergen, die deze tijding haar veroorzaakt.
‘Onbeleefd juist niet. Hij werd plotseling opgeroepen. 't Is zeer natuurlijk. Hij kon ons toch niet midden in den nacht laten wekken,’ antwoordt Julia.
‘Wat schrijft hij? Laat me den brief eens lezen,’ zegt de stiefmoeder en strekt begeerig de hand uit; maar Julia denkt er niet aan, hem aan haar te geven.
‘Er staat niets in dat u belang kan inboezemen,’ verklaart Julia, vouwt den brief en doet hem weer in de enveloppe. ‘Overigens zegt hij dat hij nog nader schrijven zal.’
‘Ha, hij zal nog schrijven.’
‘Ja, zoo zegt hij.’
‘Dan, lieve Julia, zult ge mij wel met mijn toilet willen laten voortgaan, daar de zaak zoo ernstig niet is. En ik word altijd zenuwachtig, als ik zoo vroeg moet spreken. Kap me verder, Ernestine!’
Julia verwijdert zich.
De belofte dat hij nog schrijven zal, behoedt haar voor vertwijfeling. Die brief zal misschien alles weder goedmaken. 't Is onmogelijk, denkt zij, dat hij haar voor jaren, misschien voor altijd verlaten kan.
Onduidelijk en onbestemd, zooals meisjes zulke zaken inzien, begint zij te beseffen welke redenen hem tot zijn vertrek genoopt hebben; maar echt vrouwelijk vat zij die redenen niet ernstig op, Had hij niet tegelijk bekend dat zijne neiging hem zou nopen te blijven? Zeide hij daarmede niet, dat hij haar beminde? En als dat zoo was, wat had zij dan te vreezen?
Wat bekommert een meisje zich om eer en plicht, als de liefde daartegenover staat? Liefde geldt bij haar boven alles, schenk haar liefde, en zij lacht om alle andere aardsche zaken. 't Kwam Julia met hare dwepende ziel en haar hartstochtelijk gestel onmogelijk voor, dat een zou koud iets als de eer in een enkele ziel op de liefde de overwinning zou kunnen behalen.
Hij komt terug! denkt zij; hij kan niet wegblijven. Nog eenige dagen en hij keert weder, zooals hij vroeger is teruggekomen, en zelfs eerder dan zij verwachtte.
Zij las zijn brief nog eens en nog eens; zij drukte hem aan haar hart, aan hare lippen, want zij kon, neen, zij wilde er geen vaarwel in zien.
De overste liep intusschen doelloos Piccadilly en Pall Mall op en neer en dacht er over na wat hij Julia zou schrijven; hij gevoelde er wroeging over dat hij haar verlaten had, en was half en half geneigd, met den eersten trein terug te keeren.
Wat wel vreemd is, hij is niet volkomen zeker dat Julia hem bemint. Zelfs zijn laatste onderhoud met haar had hem slechts gedeeltelijk de oogen geopend. Hij kende haar als driftig en hartstochtelijk. Wat had zij anders bedoeld dan zij hem had gezegd? 't Was in elk geval zwakheid van haar geweest, zoo te spreken;