ziet, alle openbare en particuliere brieven in Azië verzegeld worden.’ Daarentegen verklaarde hij de door den aanklager bijgebrachte getuigenis voor valsch, daar ze met was verzegeld was en dus niet in Azië kon zijn opgesteld. Dat de Romeinen ook waarde hechten aan nette briefzegels, is bekend en blijkt uit de menigte kunstig gehouwen steenen, die zij droegen in hunne zegelringen, waarvan er een aantal tot ons gekomen zijn.
Was, naar men denken kan, het schrijven van brieven in de klassieke oudheid eene bijzonder omslachtige en, wegens de duurte van het papier geene gemakkelijke zaak, zoo was het ook met het verzenden der brieven bijlange zoo eenvoudig niet gesteld als tegenwoordig. Wel hadden reeds de Perzen vast ingerichte koersen van rijdende staatsboden, op wegen door den staat aangelegd, en de Romeinen hadden in den tijd der keizers op hunne uitgebreide wegen een voor ruiters en rijtuigen ingerichten postdienst; maar slechts de keizer en de hoogste beambten van het rijk of hunne zaakgelastigden mochten van dezen ‘post’, cursus publicus genoemd, gebruik maken; voor het bijzonder verkeer was hij van staatswege gesloten. Wie dus brieven wilde verzenden, moest óf van eene toevallige gelegenheid gebruik maken, of, als de rijke, aanzienlijke Romeinen, er eigen boden op nahouden.
Toen de klassieke beschaving in 't begin der christelijke tijdrekening in verval raakte, en door de volksverhuizing heren derwaarts verstrooid werd, toen raakte met vele andere dingen ook het Egyptisch papier in 't vergeetboek en in plaats daarvan trad het perkament op, om een tijd langer onbeperkt te heerschen als drager van alle schriftelijke mededeelingen. De ‘ezelshuid werd vereenigd met de ganzenveer.’ Ook schijnt het der middeleeuwsche kloostermuze gelukt te zijn allerlei inkt te ontdekken.
In de middeneeuwen was echter het schrijven, zooals overal bekend is, om zoo te zeggen eene geheime kunst, die slechts voor weinigen toegankelijk was, en met het bezorgen van brieven, namelijk op grootere afstanden, zag het er inderdaad erger uit dan tijdens den Romeinschen keizer Augustus. De Romeinsche straatwegen waren vervallen en er werden geene nieuwe aangelegd, zoodat men door de onveiligheid der gewone wegen eeuwen achtereen van alle verkeer, tot van het schriftelijke, den levensadem, verstoken was. Zoo is dan het perkament bij voorkeur slechts het middel gebleven van ambtelijke briefwisseling sedert die door bijzondere boden bezorgd werd. Toen dit een einde nam, is er in de dertiende en veertiende eeuw een begin van postinrichting en waar te nemen, zooals bijvoorbeeld de ruiterboden van de Duitsche orde in Pruisen en de universiteitsboden.
Eerst toen de klassieke studiën herleefden in de veertiende en vijftiende eeuw, werd langzamerhand het schriftelijk verkeer verbeterd. - Destijds werden de brieven, als bij de Romeinen, met waszegels voorzien en meestal in kleine omslagen toegenaaid.
Het papier, dat van lompen vervaardigd wordt, is eerst in de veertiende eeuw in zwang gekomen: in 1340 moet de eerste papiermolen in Italië gekomen zijn, en bijna 70 jaren later vond men de kunst uit, om op dit papier letters te drukken. Deze beide uitvindingen, vereenigd met het zoo even vermeld ontwaken der klassiek-humanistische studiën, hebben eene groote beweging verwekt op geestelijk gebied en tevens de middelen aangegeven om ze voort te planten in een steeds ruimeren kring. Om hier slechts te spreken van het schriftelijk verkeer, was met het papier, uit lompen vervaardigd, het briefschrijven in vergelijking van vroeger oneindig eenvoudiger en goedkooper geworden.
Juist als de behoefte aan geestelijk verkeer zich laat gelden, komen er algemeene posten tot stand. Het begin der Taxische posten valt juist in dien tijd (1517). In de tweede helft der zestiende eeuw kwam het sluiten van brieven door middel van ouwels in gebruik, en iets later ook het verzegelen met lak.
Het zegellak moet, als menige andere nuttige uitvinding, oorspronkelijk van de Chineezen afstammen. De Portugeezen hebben het waarschijnlijk meêgebracht uit het Oosten. Het oudste bericht van het zegellak in gedrukte boeken is wel in een boek van 1563 voor 't eerst gedrukt ‘over specerijen’ door Garcia ab Orto, waar de schrijver bij het ‘gummi-lak’ uitdrukkelijk aanmerkt, dat daaruit de lakpijpen bereid worden, die men tot het verzegelen der brieven noodig heeft. Zoo was destijds in Portugal het gebruik van zegellak iets zeer alledaagsch; in Frankrijk moet het omstreeks het jaar 1640 door een Franschman, met name Rousseau, zijn ingevoerd, die het maken en gebruiken van zegellak tijdens een langdurig verblijf in Oost-Indië geleerd had. Men verhaalt dat Rousseau, na zijne terugkomst uit Oost-Indië, in Parijs als koopman geleefd en in de laatste regeringsjaren van Lodewijk XIII (gestorven in 1643) al zijn vermogen verloren heeft. Nu zou hij, om zijne vrouw en kinderen te doen leven, op den inval zijn gekomen, om zegellak uit ‘gummi-lak’ te bereiden, zooals hij 't in China gezien had. Eene zekere mevrouw de Longueville had deze waren aan het hof bekend gemaakt en weten te bewerken, dat koning Lodewijk XIII zich van dat lak bediende, zoodat weldra het zegellak in de mode kwam en overal gebruikt werd in Parijs. Op deze wijze moet Rousseau, eer er een jaar verloopen was, 50,000 livres gewonnen hebben. Men zegt dat hij voor zijn fabricaat den naam van cire d'Espagne gekozen heeft, omdat men destijds eene soort van rood gummi-lak cire de Portugal noemde. Toch schijnt die naam van iets anders afkomstig. Het waarschijnlijkst is zeker, dat de naam ‘cire d'Espagne’ eenvoudig van het vroeger gebruikte was op het zegellak overging.
De oudste gedrukte aanwijzing om het zegellak te vervaardigen staat in een boek, dat in 1579 gedrukt is, met den volgenden titel:
‘Nieuw boek voor titels, met eenige bijgevoegde ophelderingen, de leer- en schrijfkunst betreffende, door Samuel Zimmermann, burger te Augsburg.’
Het recept zelf, dat wij voor de aardigheid hier mededeelen, luidt aldus:
‘Hard zegelwas, dat men Spaansch was noemt, om brieven te verzegelen, die, zonder het zegel te verbreken, niemand kan openen, wordt gemaakt als volgt: Neem fraai, helder dennen- of spiegelharst, zoo wit als het te krijgen is, los dit op in een flauw kolenvuur; als het goed vloeibaar is, neem het er dan af en roer in een pond van zulk harst vier lood vermilioen, dat de schilders gebruiken; laat dit samen koud worden of giet het in koud water en men heeft een fraai rood, hard stuk was om te verzegelen.’
Sedert de zestiende eeuw maakt het schriftelijk verkeer steeds snellere vorderingen, terwijl het zich telkens meer uitbreidt. Hoe meer de beschaving ook tot het volk doordringt, hoe meer de behoefte aan schriftelijk verkeer zich doet gevoelen, zoodat, even als de schrijfmaterialen, de middelen ter verzending der brieven hoe langer hoe beter worden.
In de achttiende eeuw komen de nieuwsbladen in zwang, en breidt zich het geestelijk verkeer, door middel van briefwisseling op buitengewone wijze uit. Daar begint vooreerst Engeland door het scheppen van een grootsch kanaalnet eene groote verbetering te brengen in het verkeer tusschen de verschillende landen. Sedert 1812 verspreidt zich uit Engeland de kunst van het ‘macadamiseeren’ en een geregelde aanleg van straatwegen over het vasteland. Om dien tijd ook werd het gas op eene grootere schaal ingevoerd, kwamen de stoombooten in gebruik; sedert 1832 de spoorwegen en sedert 1842 de electrische telegraphen.
Hoe door al deze uitvindingen de briefwisseling werd bevorderd en bespoedigd, is niet te beschrijven. 't Was eerst in Engeland waar de invloed der spoorwegen enz. op de verbeteringen van het postwezen werkte en (1839-42), vooral door het invoeren van den ‘perrypost’, en door eene gansche hervorming, die Rowland Hill, een eenvoudig klerk, ondersteund door de behoefte die zich gedurig sterker deed gelden, wist door te zetten.
In 1839 had de Engelsche post 76 millioen brieven bezorgd, in 1863 was dit aantal gestegen tot 642 millioen. Toen in 1784 de bruto-ontvangsten van den Pruisischen post voor het eerst de hoogte van een millioen bereikt hadden, schreef Frederik de Groote op den rand van het nieuwsblad, dat men hem voorlegde: ‘dasz ist admirable.’ Tegenwoordig bedraagt die ontvangst achttien millioen thaler en levert zij eene winst op van vier millioen in de staatskas.
Het verschil tusschen ‘vroeger’ en ‘heden ten dage’ spiegelt zich levendig in de veranderingen, die de kunst van het briefschrijven in den loop der tijden ondergaan heeft. Waar de Romein vroeger weken achtereen bedaard zat te wachten, daar branden wij, rustelooze mannen, van ongeduld. Men kan dit niet beter bewijzen dan door eene schets te geven van wat er omgaat in het hoofdpostkantoor te Londen, des Vrijdagsavonds, als het getal der weekbladen voor het binnenland, die in Londen verschijnen, wordt opgegeven.
Dit hoofdpostkantoor te Londen is eene reusachtige inrichting, waar dagelijks over de 600,000 brieven aankomen en verzonden worden. Alle brieven, die men uit Londen verzendt, onverschillg waarheen, gaan tegelijkertijd, 's morgens om 9 ure of 's avonds om 9 ure weg. De brieven die des namiddags weggaan, moeten voor zes ure gebracht zijn, waarop zij van zes tot acht uur gestempeld, gesorteerd, geteld, nagezien worden, of er wel genoeg postzegels op zijn, enz. en eindelijk verzonden naar alle wereldstreken; soms worden er 's avonds tot veertig wagens met brieven, dagbladen enz. voor de spoorwegstaties bevracht. Het is dus Vrijdag, laat ons eens zien wat er omgaat in het voornaamste postkantoor.
Den ganschen dag door is het aan de ééne zijde der groote zaal onbeschrijfljk druk. De geopende brievenkasten, bestemd om de correspondentiën, die naar alle werelddeelen verzonden worden, op te nemen, zijn voortdurend door menschen omringd. Maar ook de groote vensters, die over dag gesloten zijn, worden wijd geopend, zoodra het in den naburigen toren kwartier vóór zessen slaat. Dan dringt er eene ongeduldige menigte de zaal binnen en brieven en dagbladen beginnen letterlijk te vallen als een ha-