Een generaal te huur.
Langs de Newski-straat te Petersburg trekt langzaam een deftige begrafenisstoet voorbij. De talrijke wandelaars op de voetpaden van de hoofdstraat ontblooten het hoofd voor het stoffelijk overschot dat daar voorbijkomt.
Dat is een Russisch en ook een Fransch gebruik, waaraan zich niemand, noch de grootwaardigheidsbekleeder, noch zelfs de keizer onttrekt.
Vooruitrijdende gendarmen en bemoeizuchtige politie-agenten maken in de drukke straat baan voor den langen stoet. Op het met goudgestikt kleed over de lijkkist, vonkelt de zon, alsof zij met de bleeke vlammetjes in de lantaarnen der daarnaast loopende fakkeldragers den draak wou steken. Dichte wierookdamp dwarrelt uit de vaten der koorknapen en een lange stoet van priesters van alle graden, met zwarte, roode en paarsche hoeden en in stijve miskleederen, volgt dicht achter de lijkkist. Talrijke rouwdragers en eene eindelooze rij van rijtuigen vormen het slot van den langzaam voorwaartsgaanden stoet.
Het is eene begrafenis van de eerste klasse. Waarom zullen we onze dooden ook niet in klassen verdeelen, daar wij toch voor de levenden zooveel klassen hebben?
En om de kosten behoefden de erven van den ouden Semin Matwejewitsch het niet te laten. Had hij zich niet veertig jaren lang in de smerige uitdragerij beholpen, zelfs des Zondags in 't donker hokje zijn thee gedronken, en jaar in jaar uit altijd dezelfde oude schapenvacht gedragen, - om in de eerste klasse begraven te worden. Met de rest van 't geld, die er na aftrek dezer kosten overbleef, konden de erven tevreden zijn en behoefden ze niet te grommen. Wie in Rusland zijne dooden goed begraaft, verbetert zijn krediet!
Onder de eerste rouwdragers, die 't lijk volgen, ziet men een ouden generaal. Welk eene verblindende stoffaadje onder de overige rouwdragers vormt de hooge statige figuur van den ouden krijgsman met het sneeuwwitte haar en bakkebaard, met het volle uniform, de schitterende epauletten en den wuivenden vederbos! Hoe achteloos en toch hoe sierlijk is deze handgreep, waarmeê hij den half open mantel over de schouders vasthoudt, opdat het breede roode ordelint voor den dag kome!
Met ijzeren geduld gaat de oude krijgsman achter de lijkkist tot aan het kerkhof, aangedaan buigt hij 't hoofd aan het open graf, en wanneer zich daarna de heuvel onder den vermoeiden slaper gewelfd heeft, richt hij de gebogen gestalte weder op, schudt ontroerd en zwijgend de naaste bloedverwanten de hand en neemt daarop in zijne sierlijk koets plaats.
‘Wie was toch die oude generaal?’ vraagt dan misschien de een of ander der aanwezigen.
‘Wel, dat is onze excellentie,’ antwoordt daarop een beter onderrichte.
***
In een der bekende restaurants wordt eene bruiloft gevierd.
Onder de gasten vinden wij hier weêr onzen ouden generaal. Hij zit naast den vader der bruid, en deze schenkt hem vlijtig in en noodigt hem uit, hier en daar toe te tasten. Men kan zich moeielijk een beminnelijker, vroolijker gast denken, dan onze oude generaal. Terwijl hij hier den knecht een wenk geeft, om hem den al te verwijderden schotel met de ‘witte Astrachansche paddestoelen’ eens aan te geven, maakt hij zijn buurman op den ‘heerlijken’ zalm opmerkzaam, waarvan hij nog een stukje zal nemen. Den schoonvader drukt hij op 't hart, niet alleen voor de soep, maar ook na den visch en 't gebraad een ‘goed glaasje’ te drinken, - 't is zijne gewoonte en hij heeft er zich altijd wel bij bevonden. Hij zelf schenkt zich echter nog een glas rijnwijn in, om met de ‘geachte’ bruid te klinken. Aan den dans neemt hij wel is waar geen deel, maar hij jaagt de vadzige of verlegen jongelieden in 't gevecht, of hij haalt den tegen de deur hangenden knecht, opdat hij voor tante Praskowja en voor hem een glas Ananaspunch - ‘maar niet te slap’ - brenge. De geheele wereld is verrukt over ‘onze oude excellentie.’
***
Bij doopplechtigheden en verjaardagen, bij feestmaaltijden en bij plechtige inwijdingen vinden wij onzen ouden braven krijger terug. Welke veelzijdige talenten ontwikkelt hij bij al deze gelegenheden! De al te angstige doopmoeder spreekt hij moed toe en wijst haar, hoe zij den schreeuwenden doopeling bij de ceremonie moet vasthouden. Als ter viering van een geboortefeest zich eindelijk de schuchtere jongeling met lang haar en zeer bedenkelijk witte handschoenen aan de piano zet, om den wals te spelen, dan gaat hij naast hem staan en slaat er vroolijk met zijn champagne-glas de maat bij.
Aan 't eind van 't fijne maal staat hij eenigszins zwaaiend, maar toch deftig op en brengt den gastvrijen gastheer Anton Antonowitsch een hartelijken toast.
Gewis zou de onvoorzichtige doopmoeder, als ze den raad van ‘onze excellentie’ wilde volgen, noodzakelijkerwijze 't arme wichtje op den grond laten vallen. Ongetwijfeld zou de bleeke langharige jongeling aan de piano, bij de rinkinkelende begeleiding van het champagne-glas uit de maat geraken, als hem niet de dagelijksche oefening van zijn talent in walsen van Strauss, maat- en zadelvast had gemaakt. Wel bevreemdt het menigen gast aan tafel, dat ‘onze excellentie’ den milden gastheer Anton Antonowitsch noemt daar hij toch Maxime Alexandrowisch heet.
Doch wie kan aan de beminnelijke excellentie met het sneeuwwitte haar, de vonkelende epauletten en het breede ordelint, die iedereen zoo vriendelijk de hand schudt, zoo braaf meêdrinkt, zoo dapper tot het einde volhoudt, iets kwalijk nemen? Wat zou 't geheele feest zonder ‘onze excellentie’ geweest zijn?
‘Onze excellentie,’ - dat is een dezer raadselachtige Petersburgsche figuren, waarvan men de oplossing in den titel dezer schets vindt. Tegen een bepaald honorarium figureert de oude, gepensionneerde generaal als stoffaadje der burgerbruiloften, begrafenissen, doopen en andere feesten. Immers een generaal behoort tot de onontbeerlijke illustratiën van zulk een feest te Petersburg. En dat dit vast honorarium, ondanks alle mededinging, zijn baas tamelijk onderhoudt, bewijst ons de sierlijke koets, 't plezierige leven van ‘onze oude excellentie.’