De H. Mattheus, Apostel en Evangelist.
Den 21en September viert de Kerk het feest van den eersten der vier Evangelisten, den Apostel Mattheus, wiens beeltenis, naar de fraaie teekening van den Franschen kustenaar Yan d'Argent gegraveerd, de lezer in dit nummer aantreft. De oorspronkelijke naam van dezen leerling des Zaligmakers was Levi; hij was, naar men meent, Galileër van geboorte en oefende het bedrijf uit van tollenaar of ontvanger der belastingen, den Joden door de Romeinen opgelegd. Hij inde het tolgeld van de koopwaren, die over het meer van Genesareth werden aangevoerd, en bij den Evangelist Marcus leest men dan ook, dat Levi in zijn tolhuis aan den oever van het meer gezeten was, toen hij door Christus geroepen werd Hem te volgen.
Na de genezing van een lamme, de stad Capharnaum verlaten hebbende, kwam de Verlosser namelijk langs het meer van Genesareth, waar hij het volk, dat Hem in menigte volgde, onderwees. Zoodra hij Levi in het tolhuis ontwaarde, riep hij hem tot zich, en oogenblikkelijk verliet de uitverkoren leerling zijne winstgevende betrekking, om den Meester te volgen. Daar hij nabij Capharnaum woonde, waar de Zaligmaker zich geruimen tijd opgehouden en verscheidene mirakelen gewrocht had, is het te veronderstellen dat Levi reeds met den persoon en de leer van Jesus bekend was, zoodat diens uitnoodiging hem niet geheel onvoorbereid trof. Volgens den H. Hieronymus werd hij getrokken door den glans van majesteit, met zachtaardigheid gemengd, die van het gelaat des Heeren straalde. Van dat oogenblik nam hij den naam van Mattheus aan, onder welken hij in de Kerk bekend is; de overige Evangelisten noemen hem echter, waar zij de geschiedenis zijner roeping verhalen, enkel Levi, ten einde niet in herinnering te roepen dat de latere Apostel en Evangelist eenmaal behoorde tot de tollenaren, die wegens hunne knevelarijen en hun omgang met de heidenen algemeen als openbare zondaars te boek stonden. Mattheus ontveinsde zijn verleden niet en noemt zich zelven in de lijst der Apostelen, die hij in zijn Evangelie meedeelt, openlijk een tollenaar. Ook plaatste hij zijn naam achter dien van Thomas, terwijl in de drie overige Evangeliën Mattheus vóór Thomas genoemd wordt.
Onmiddellijk na zijne bekeering noodigde Mattheus zijn nieuwen Meester met diens leerlingen aan tafel en verzocht daarbij zijne vrienden en medetollenaars, zonder twijfel in de hoop dat het woord des Zaligmakers, hetwelk hem zoo diep in de ziel gegrepen had, ook hen van hun onrechtvaardigen levenswandel mocht terugbrengen. Den Phariseën was het, gelijk men weet, eene ergernis dat Jesus met de tollenaren aanzat, hetgeen Hem gelegenheid gaf te zeggen dat Hij gekomen was voor de zieken en niet voor hen, die in den waan dat zij gezond waren, meenden geen geneesheer noodig te hebben.
De roeping van den H. Mattheus wordt door de schriftverklaarders gesteld in het tweede jaar der openlijke prediking van Jesus.