Babylonië en Assyrië.
(Vervolg).
Even als de oude Egyptische koningen, zoo stelden ook de beheerschers van Babylon en Ninivé hun roem in ontzaglijke bouwwerken. Reeds uit den oudsten tijd der Chaldeesche koningen zijn ons, gelijk we boven reeds met een enkel woord zeiden, overblijfsels daarvan bewaard.
Den heilzaamsten invloed op de welvaart der ingezetenen oefenden de bewonderenswaardige waterbouwwerken uit, welke de koningen door het gansche land heen lieten tot stand brengen. Het waren dijken van geweldigen omvang en diepe kanalen, die ongeveer twintig à dertig mijlen boven Babylon begonnen en deels als scheepvaartkanalen tot verbinding van den Euphraat met den Tigris, deels tot besproeiing van het land dienden. Met schepraderen en pompen werd in droge zomers, wanneer de overstroomingen uitbleven, het water op de akkers gebracht, waar het eene groote vruchtbaarheid te weeg bracht. Andere kanalen weder dienden om moerassige gronden droog te maken of het water, na de overstroomingen, weer af te voeren.
***
De godsdienst der Babyloniërs was even als die van alle overige Mesopotamische volken eene vereering van die verschijnselen en voorwerpen der natuur, die op hunne verbeelding den diepsten indruk maakten of wier invloed zij het krachtigst gevoelden. De zon met hare nu eens levenwekkende, dan weder doodende macht, neemt hierbij eene eerste plaats in. In het oude Babylon stond een drietal goden: Annu, Bel en Hu, aan het hoofd der godenwereld. Annu was de hoogste god, de vader der goden, de opvoeder van het menschdom; Bel was de schepper van het heelal; Hu de god des hemels. Met den naam van Bel is bij de Babyloniërs eene scheppingsmythe, met dien van Hu eene zondvloedssage verbonden, die beide veel gelijkenis vertoonen met de verhalen des bijbels. De Babyloniërs plaatsten aan de zijde van Bel eene vrouwelijke godheid Baältis of Mylitta genoemd, de godin van de vruchtbaarheid en de geboorte, aan wie de lievelingsgodsdienst des volks was gewijd.
In den tempel van Mylitta te Babylon bevond zich een bekoorlijk, schaduwrijk bosch; hier werden de beruchte feesten van Mylitta gevierd, die ons door Herodotus zijn beschreven en tot een onweersprekelijk bewijs verstrekken van den schadelijken invloed, door de vergoding van de natuur op de zedelijkheid des volks uitgeoefend. Ten overvloede blijkt dit uit de wijze, waarop de Babyloniërs gewoon waren hunne echtverbintenissen te sluiten. Eenmaal 's jaars - zoo verhaalt dezelfde schrijver ons - werden alle huwbare meisjes op ééne daarvoor bestemde plaats in de stad te zamen gebracht. Een kring van mannen schaarde zich in het rond. Een afslager beval de ééne na de andere op te staan, en bood haar te koop aan, beginnende met de schoonste. Deze vond spoedig een kooper en wel tegen een hoogen prijs, want de één bood tegen den ander op. Vervolgens werd op ééne na de schoonste geveild en zoo voort, tot dat de kooplust der rijken bevredigd was. De mannen uit het volk toch waren niet gesteld op uiterlijk schoon; zij namen liever leelijke vrouwen, voor welke zij niets behoefden te betalen, maar integendeel nog geld toe ontvingen. Ook de leelijke meisjes werden te koop geboden, maar - in plaats van aan den meestbiedende - aan hem die het minst vorderde; want het geld, hetwelk voor deze toebetaald werd, nam men af van de som, die de schoonsten opgebracht hadden.
Geen burger mocht zijne dochter naar goedvinden uithuwelijken; hij moest haar bepaald ter markt brengen. Maar opdat niet de armen eene leelijke vrouw eerst om den wille van het geld nemen en vervolgens weer verlaten zouden, waren zij gedwongen om met haar te leven. Was het hun volstrekt onmogelijk zich aan de leelijke vrouw te gewennen, dan moesten zij het ontvangen geld teruggeven. Dit was, volgens Herodotus meening, het schoonste gebruik de Babyloniërs.
***
Naast Bel en Mylitta vereerden de Babyloniërs nog andere goden, zooals den krijgsgod Nerval, den schrijver des hemels Nebo, enz.
In zeer nauw verband met de aanbidding van de godheden stond bij hen de dienst van de sterren. Zij meenden namelijk dat deze de lotgevallen der menschen en de verschijnselen in de natuur beheerschten. De zon en de planeet Saturnus waren aan Bel, de maan was aan Mylitta gewijd; of juister, deze hemellichamen werden als de bijzondere vertegenwoordigers dezer godheden beschouwd.
Uit de verschillende constellaties der hemellichamen voorspelden de Chaldeesche priesters de toekomst; daarin lazen zij den wil der goden. De sterrenwichelarij was dus de eigenlijke wetenschap dier priesters, die met onvermoeiden ijver de wijde ruimten des hemels bespiedden en daardoor ook eene kennis van de sterlenkunde verkregen, waarop de volgende eeuwen hebben voortgebouwd. Het bepalen van de bedoeling der teekens van den dierenriem, ja de geheele uitvinding van deze laatste is hun werk.
Ook eene vaste tijdrekening was de vrucht hunner astronomische studiën. De Chaldeërs hadden tot dit doel reeds eene soort van uurwerk uitgevonden: in eene vaas wogen zij eene zekere hoeveelheid water met de uiterste nauwkeurigheid af, en lieten dit dan langzaam en gelijkmatig wegloopen. De priesters wisten den loop der gesternten met vrij groote zekerheid te berekenen; met eene bewonderenswaardige nauwkeurigheid kondigden zij zelfs naderende maansverduisteringen vooraf aan.
Dat de priesters der Babyloniërs, die door de Grieken steeds Chaldeërs ge-