viel tegen de overmacht der Perzen ook een dappere hond. Na de Grieksche heldennamen: Kallimachus, Epizetus, Kynagrius leeft ook de ‘hond van Marathon’ voort.
Nog ten tijde van Plutarchus liet men op Salamis het ‘hondengedenkteeken’ zien - waaronder de trouwe hond van Xantippys, de vader van Pericles, begraven ligt, die naast de overvolle galei zijns meesters van Athene tot Salamis overzwom, toen de Atheners op bevel van het orakel hun vaderland verlieten, om den Perzen op Salamis slag te leveren, - en die bij 't betreden van den grond van Salamis, van uitputting dood aan zijns meesters voeten neêrzeeg.
Het verstooten kind van Cyrus werd door een hond gezoogd en tegen de wilde dieren beschermd, tot de herder, door deze opoffering van een dier getroffen, 't kind als zijn eigen aannam.
Welk een schoon gedenkteeken der trouw richt Homerus den hond van Odysseus-Argos op!
De hond Soter kreeg van de dankbare Corinthers om zijne trouwe waakzaamheid tegen de vijanden een zilveren halsband met het opschrift:
‘Corinthe's verdediger en redder!’
De Kolophoniërs gebruikten in hunne oorlogen groote, goed gedrilde hondenlegers en behaalden door hen eene schitterende overwinning.
Alexander de Groote kreeg van den koning van Albanië een reusachtigen hond ten geschenke, die olifanten en leeuwen de baas was.
Hoe vroolijk nam de hond van den jongen Tobias deel aan de vreugde zijns meesters, toen deze zijn vader geneesmiddelen voor diens blinde oogen thuis bracht: - met vroolijk geblaf sprong de hond hem vooruit, lekte den blinde de voeten - en bracht aldus de blijde boodschap.
Den armen Lazarus lekten de honden van den rijken man medelijdend de zweren - en beschaamden aldus den overmoedigen zwelger, die de armen hardvochtig van zijne deur en tafel wees.
De oude Germanen schatten en betaalden een hond nog eens zoo hoog als een paard, en overwonnen met hen de Romeinen.
Het hondje van Prins Willem I der Nederlanden wekte zijn meester, die op zijn veldbed lag te slapen, voorkwam aldus den vijandelijken overval en redde 't leven van den prins.
Onder de honden van den nieuweren tijd zijn de honden van den St. Bernard de beroemdste - en onder hen heeft Barry zich door zijne schranderheid, opofferende liefde en kracht een welverdienden naam verworven. Hij alleen heeft uit het ijs en de sneeuw der Zwitsersche bergen niet minder dan veertig menschenlevens gereed. Kwam er om 't eenzame, 1680 voet boven de zee gelegen Augustijner-klooster op den grooten St. Bernard in Zwitserland, een winter-onweêr met sneeuw en donderende lawinen op, - dan kon de schoone, groote hond Barry het in 't klooster niet langer uithouden. Hardop blaffende stormde hij naar de gevaarlijkste wegen, in diepe ijsengten - om daar de door 't onweêr overvallen reizigers te zoeken en te redden. Zijn fijne neus spoorde hen op, al waren zij ook 6-8 voet diep in de sneeuw begraven.
Nog heden bewaart men in 't klooster zijne daden in beeld, op perkament en in een dankbaar hart; - we zullen er hier slechts eene in 't kort vermelden.
Het is in Mei 1817. Een hevige storm met sneeuwbuien en in de verte klinkende lawinen verduistert de lucht. Dadelijk springt Barry naar den broeder-keukenmeester, laat zich aan den hals een gevlochten tonnetje met wijn en brood vastmaken en begeeft zich met zijn eveneens verzorgden kollega in 't onweêr naar buiten. Een uur van 't klooster vindt Barry een vierjarig, half dood kind en lekt dit gezicht en handen tot het tot zichzelven komt. De moeder is door eene lawine overrompeld. Daarop gaat Barry op den grond liggen en streelt den knaap zoo lang, tot deze op den rug van den hond gaat zitten en de armen om zijn hals slaat.... zoo komt Barry met den geredde in 't klooster aan. En nu brengt het onvermoeide dier de goede monniken naar de moeder terug. Doch hier komt de hulp te laat. Een rijk koopman te Bern neemt de wees als zijn kind aan en na zeven jaren neemt hij ook den ouden, krachteloozen hond Barry in zijn huis. Maar Barry kan zonder arbeid voor de menschen niet leven. Spoedig sterft hij. Zijn portret met het geredde kind op den rug hangt nog heden ten dage in het St. Bernardklooster en hij zelf, met het gevlochten tonnetje om den hals, staat opgezet in het museum te Bern.
Niet minder beroemd is ook Montargis: de hond van Aubry - vooral ook daardoor, omdat hij de onschuldige aanleiding werd, dat Goethe en Karel August van Weimar, vrienden sedert jaren, om hem bijna voor altijd oneenig werden. Doch daarvan later.
In de 14e eeuw was Aubry de Montdidier een dapper officier onder Karel V van Frankrijk. Toen hij eens door zijn schuw paard in de rivier geworpen werd, redde zijn hond hem van den dood.
Bij een balspel kreeg de heer de Montdidier twist met den schutter Macaire - en daagde hem uit. Des avonds woû Aubry naar zijne echtgenoote, die op een buitenverblijf woonde, rijden. Gelijk hij gewoon was, zond hij zijn schranderen hond ook ditmaal vooruit, om mevrouw de Montdidier zijne spoedige aankomst te melden.
Terwijl hij zelf, in gedachten verdiept, langzaam door 't bosch van Bondi rijdt, overvalt hem verraderlijk zijn tegenstander Macaire, duwt hem een dolk in den rug en begraaft het lijk in 't woud.
Nu zijn heer hem niet volgt, wordt Montargis van uur tot uur onrustiger - eindelijk kan hij zich niet langer bedwingen en loopt den weg terug. In 't woud vindt hij het bloedspoor van Aubry - en weldra ook 't lijk. Hij sleurt dit uit den grond en vervult het woud met zijn gehuil. Dagen lang waakt - verhongert hij bij den vermoorde. Als een geraamte vermagerd, sleept hij zich eindelijk naar zijns meester trouwsten vriend den ridder van Ardilière. Hij wordt verpleegd - doch is niet tot rust te brengen, tot de heer van Ardilière hem in 't bosch volgt - naar 't lijk van zijn lang vermisten vriend.
Spoedig daarop ontmoet Montargis den boogschutter Macaire te Parijs op straat - en door een wonderbaarlijk instinct gedreven, valt hij hem zoo woedend en zoo onverzoenlijk aan, dat de verdenking van het plegen van den moord dadelijk op Macaire valt. Zelfs koning Karel de Wijze hoort van deze gebeurtenis - en beveelt - naar de zeden des tijds in twijfelachtige rechtsgevallen - een tweestrijd op leven en dood tusschen den aangeklaagden Macaire en - den hond van Aubry als aanklager!
Op 't eiland Notre-Dame is het stellaadje opgericht; het geheele hof en half Parijs wonen den zeldzamen tweestrijd bij. Macaire een dikken knuppel en een schild - Montargis zijne tanden. Hij maakt geen gebruik van de open ton, die voor hem als toevluchtsoord ter strijdplaatse is gebracht.... Bij den tweeden aanval reeds hangt hij als met ijzeren schroeven aan de keel van zijn tegenstander.
Nu bekent Macaire zijn sluipmoord. Hij sterft door beulshanden en zijn naam duidt nog heden ten dage in Frankrijk een lafhartig, arglistig, slecht mensch aan.
De ‘hond van Aubry’ leefde echter eeuwen lang in dankbaar aandenken voort - en in den aanvang onzer eeuw werd hij zelfs de held van een ijselijk-roerend melodrama. De gedresseerde poedel, die den hond van Aubry voorstelde, trok als vierbeenig, vergood schouwspeler met het voor hem geschreven stuk door geheel Europa, en op het koninklijk tooneel te Berlijn versmaadde zelfs een Iffland het niet, om met den collega-poedel tegelijk op te treden. Ook de nieuwsgierigheid van Karel August van Weimar, die een groot hondenvriend was en steeds door prachtige groote Newfoundlandsche honden en doggen omringd was, werd geprikkeld - en hij verzocht den intendant van den hofschouwburg, von Goethe, om den hond van Aubry ook eens te Weimar te laten optreden.
Goethe echter, die een hooger begrip van de waarde van het tooneel had, antwoordde den vorstelijken vriend:
‘Een hond ten tooneele brengen, dat is het tooneel aan de honden overgeven!’
Karel August, die op zijn ouden dag wat eigenzinnig geworden was, liet niettemin den poedel heimelijk naar Weimar komen.
Diep gekrenkt ging Goethe den 20 Maart 1817, op den dag der repetitie van: ‘De hond van den overste Aubry,’ naar zijn lief ‘lief, aardig nest’ Jena, waar hij zoo gaarne van de vele onaangenaamheden zijner hof- en staats- positie uitrustte. Kort daarop ontving Goethe van zijn vriend van jaren herwaarts, van den broeder zijner jeugd, met wien hij op den vertrouwelijksten voet stond en frakken en vesten en de diepste geheimen tevens plag te ruilen, de volgende, koele kabinets-missive: ‘Uit de mij gewordene mededeelingen heb ik de overtuiging gekregen, dat de geheimraad von Goethe van zijne functie als intendent wenscht ontheven te worden, waarvan ik hem bij deze ontsla.
En de oude, hartelijke betrekking is nooit weêr zoo innig tusschen beide vrienden geweest.
Zelfs de beruchte bloedhond Bezerillo, dien de Spanjaarden op Indianen en zwarte sleven als op wilde dieren lieten jagen - die in zijne aangeleerde wildheid 300 zulke ongelukkige slachtoffers moet verscheurd hebben..... eenmaal ten minste beschaamde het dier toch zijne leermeesters.
Eens hitste hem de hoofdman Jago de Senadra tegen eene oude Indiaansche vrouw op, die hij met een brief vooruit gezonden had. Woedend vliegt Bezerillo haar na - daar knielt ze in haar angst voor hem op den grond neêr en smeekt hem op roerenden toon, haar te sparen en haar dien brief te laten wegbrengen..... En het wilde dier, dat anders zoo dikwerf 't Indiaansche bloed had doen stroomen, wordt zacht als een lam en volgt de oude staart kwispelend, tot zij haar brief bezorgd heeft.
Roldano, de trouwe hond van den beroemden zeeheld Andreas Doria van Genua, deelde met zijn meester alle gevaren der vele zeestrijden en ontving als dank daarvoor van Philip II van Spanje tot aan zijn dood een jaarlijksch pensioen van 500 goudkronen, waarvoor