Wetenswaardigheden.
Een en ander over den haas.
Op klaarlichten dag zal men zelden hazen op hun gemak zien huppelen; over dag ligt de haas gewoonlijk in zijn leger, eene schuilplaats tusschen de struiken of de ongelijkheden van den grond. Hij kiest dit leger zóó, dat het tegen guren wind beschermd is: in den zomer koel en in de schaduw, in den winter daarentegen zoo warm mogelijk. In het vlakke veld krabt de haas eene holte van eenige duimen diepte.
In den winter laat hij zich dikwijls insneeuwen, houdt dan slechts eene kleine opening vrij en drukt de sneeuw iets ter zijde, om ruim en gemakkelijk te liggen. Het is eene bekende zaak, dat de hazen met open oogen slapen; de oogleden zijn namelijk zoo klein, dat zij niet dan moeielijk de oogen kunnen bedekken: zij zijn echter niet geheel ontoereikend, want, als men de oogen aanraakt, worden zij door het dier inderdaad gesloten. Het gezicht van den haas is slecht, maar zijn gehoor en reuk zijn voortreffelijk.
Tegen het vallen van den avond verlaat de haas zijn leger om rond te huppelen en voedsel te zoeken; hij keert er tegen den morgen weder in terug. Opmerkelijk is de zorg, waarmede hij het nadert. Hij loopt het eerst een eind wegs voorbij, keert dan op zijn spoor terug, doet eenige zijsprongen en bereikt ten laatste, met een grooten sprong, zijne rustplaats.
Als de haas gevaar meent te bespeuren, maar er nog niet geheel zeker van is, heeft hij de gewoonte van zich omhoog te richten; heeft hij zich overtuigd, dat er werkelijk gevaar is, dan drukt hij zich zoo diep mogelijk in zijn leger, of tracht, de ooren in den nek, te ontvlieden. De hazen bewegen zich met groote snelheid, sprongsgewijs, in de vlakte of ook tegen eene hoogte op; moeten zij van een heuvel afloopen, dan tuimelen zij wel eens, wegens de kortheid hunner voorpooten, over den kop. Ieder jager weet te verhalen, hoevele listen de hazen weten aan te wenden, als de honden hen op de hielen zijn. Plotseling wenden zij zich zijwaarts en terug, zoodat de honden hen vooruitschieten en zij in tegenovergestelde richting een eind op de honden gewonnen hebben.
De jacht op den haas heeft op verschillende wijzen plaats. Men jaagt hem met den staanden hond en wel liefst op tijden, dat de haas gaarne in zijn leger blijft, dus bij warm en vochtig weder; bij droog en koud weder verlaat hij veel lichter zijn leger en is het dus een betere tijd voor drijfjachten. Tegen den avond rijst de haas bij ieder weder zeer gemakkelijk van zijn leger op. De hazen worden tegen zonsondergang ook dikwijls afgewacht op de plaatsen, die zij gewoon zijn te bezoeken om zich voedsel te verschaffen. Om een denkbeeld te geven van de groote menigte hazen, die in sommige streken voorkomen, vermelden wij, dat bij ééne enkele drijfjacht in de vlakten van Noord-Duitschland wel eens één of twee duizend stuks bemachtigd worden
Als de haas gewond wordt, geeft hij zijne smart door een geluid te kennen, als het geschreeuw van een jong kind. De jagers noemen dit klagen. Over het algemeen hebben de jagers voor den haas eene menigte eigenaardige uitdrukkingen of jachttermen: zijn kop heet bol, zijne oogen spiegels, zijne ooren lepels, zijne pooten loopers, zijn haar wol, zijn staart pluim, zijn bloed zweet.
De hazen vermenigvuldigen zich sterk. De wijfjes werpen drie of vier malen 's jaars, telkens van twee tot vijf jongen. Deze zijn reeds bij de geboorte goed behaard, hebben opene oogen, worden slechts drie weken gezoogd en zijn binnen het jaar volwassen. Men meent, dat de in het voorjaar geborene jongen in den loop van den zomer zich ook reeds vermenigvuldigen. Hoe weinig moed de haas meestal aan den dag legge (zijne blooheid is zelfs tot een spreekwoord geworden), tracht de moeder met kloekheid hare jongen tegen vijanden te verdedigen en stelt zich moedig tegen kleine roofvogels en andere aanvallers te weer. - De haas wordt acht tot tien jaar oud.
Men kan de hazen zeer goed temmen, echter niet zoo, of zij maken altijd van de gelegenheid gebruik om hunne vrijheid te herwinnen. Men kan hun zelfs allerlei kunstjes leeren, b.v. met de pooten op eene trommel slaan, eene pislool afschieten en dergelijke aardigheden meer.
Voor den mensch is de haas een als spijze zeer geacht wild. De jonge hazen, die verre boven de oude te verkiezen zijn, worden zonder moeite onderscheiden, doordat de ooren zich veel gemakkelijker laten inscheuren dan bij de ouden en de huid veel minder met den schedel samenhangt. Bovendien wordt de wintervacht als bontwerk gebruikt; het haar wordt door de hoedenmakers verwerkt en de huid kan een fijn leder opleveren. Behalve den mensch heeft de haas nog eene menigte andere vijanden. Roofvogels loeren op hem, onder de zoogdieren ook marters en bunsings, alsmede vossen en wolven.