ineengedrongen mannetje van ongeveer 40 jaar, half boer, half paardenkooper naar het scheen, op den dissel zitten met een pak bonte katoenen doeken op zijne knieën. Iets schelmachtigs had hij in zijne oogen, toen hij zijne kakelbonte waar, met een stortvloed van woorden bij eene oude vrouw met een twaalfjarig meisje aanprees. Men had het kind de muts afgezet om het prachtige haar, dat tot over de schouders hing, beter te laten zien. Zoodra ik aankwam, hield de man in zijne redeneering op; maar ik hoorde de oude vrouw nog uitroepen:
‘Één doek is niet genoeg voor zulk eene massa haar.’ Het kind zelve had niets in de zaak te zeggen; het vergenoegde zich met de schitterende doeken, die voor haar lagen, begeerig aan te zien.
‘Waarachtig,’ antwoordde na eene korte poos de handelaar op zachten, vleienden toon, ‘ik kan niet meer geven of ik zou er bij verliezen; ik heb al meer zwart haar dan mij lief is. Tegenwoordig is alleen blond haar in trek; maar ik heb u één doek beloofd en dien zult gij hebben. Ik houd woord, en gij weet, waar ge mij vinden kunt, als gij u bedacht hebt.’
De oude vrouw antwoordde niets meer, maar hielp het kind het haar opbinden en onder den wijden catrole verbergen. Toen gingen zij beiden heen, maar kwamen na eenige oogenblikken terug, om in de schikking van den handelaar genoegen te nemen, die zonder verdere plichtplegingen aan het werk ging. Hij nam plaats op een drievoetje en hield zijn slachtoffer tusschen de knieën vast. Hij had eene groote schaar in de hand en sneed het haar vlak langs het hoofd af.
‘Gij doet mij zeer,’ riep het kind, ‘och neem niet alles weg, laat mij eene vlok, waarin ik mijn kam kan steken.’
De man bleef doof voor deze smeekingen, een paar bewegingen met het gruwelijk instrument, en het meisje was zoo goed als kaal geschoren. Hij bond het haar bijeen en stopte het in een zak, terwijl de beroofde instinktmatig naar haar hoofdje voelde en de aangerichte verwoesting zoo spoedig mogelijk onder de muts verborg. Toen zocht de oude vrouw den schitterendsten doek uit en verdween met haar klein dochtertje onder de menigte.
Men heeft willen beweren, dat de meisjes in Bretagne alleen in hoogen nood heur haar prijs gaven doch dit is bepaald niet waar. De gewone coiffure van de meisjes en vrouwen in die streken doet het gemis van lokken en vlechten niet in het oog vallen; maar zelfs wanneer dit zoo ware, zouden wij het arme geschoren lam er niet minder om achten. In Mort Lucon verkoopt de bruid met toestemming van haar toekomstigen echtgenoot heur haar, om zich daarvoor een stuk in het huishouden aan te schaffen, en zelfs de vrouwen van vermogende pachters en landeigenaars ontdoen zich somtijds van heur haar, wanneer zij zich op geene andere wijze een vurig begeerd kleedingstuk kunnen aanschaffen.
Het haar der meisjes uit Bretagne wordt bijzonder op prijs gesteld wegens de fijnheid en fraaiheid; en daarom gaan de opkoopers niet alleen naar markten en publieke feesten. Jaar in jaar uit trekken zij van dorp tot dorp langs de huizen en halen honderden lieve meisjes over voor een paar ellendige roode of gele lappen, die somtijds geen frank waard zijn, het schoone blonde of zwarte haar af te staan. In de steden bieden de kappers twintig franken voor lang haar - dit is de marktprijs in geheel noordelijk Bretagne - maar hunne aanbiedingen leveren niet veel op; alleen meisjes wier haar wegens ziekte begint uit te vallen, en die het dus toch zouden verliezen, willen er liever 15 franks mede verdienen. Door elkander gerekend geeft men 10 frank voor een hoofd met haar, want de weelderigste haargroei weegt zelden een pond, hetgeen met een Napoleon zou betaald worden. Voor jaren toen de spoorwegen nog niet bestonden, kon men voor doeken, linten, mutsen, oorringen, overal in Frankrijk haar machtig worden, maar thans weten de jonge meisjes beter, welk een schat haar op het hoofd groeit, zoodat de handelaar met klinkende munt voor den dag moet komen, wil hij een goeden oogst hebben.
In Auvergne drijft de haarkooper openlijk handel. Bij jaarmarkten of landelijke feesten verschijnt hij in zijn cabriolet en slaat zijn tent op, waaraan eene driekleurige vlag waait, niet zooals in Bretagne ver van het marktgewoel, maar te midden der vrucht-groente- en eierkraampjes. In Issingeaux vooral levert hij eene schilderachtige vertooning op: hij staat op eene kleine verhevenheid voor zijne tent, uit een paar planken en een stuk zeildoek samengesteld; zijne hemdsmouwen zijn tot aan de schouders opgestroopt en met eene stentorstem roept hij de vrouwen en meisjes op bij hem te komen en heur haar te laten zien. Mannen en vrouwen verdringen zich om hem, de vrouwen met korte rokken, bontgekleurde mutsen, of breed gerande strooien hoeden, de mannen in appelgroene lakensche jassen en ontzaglijke vilten hoeden.
De meisjes bestijgen de eene na de andere de verhevenheid, maken hunne vlechten los en stellen hun rijkdom voor aller oogen ten toon. De haarkooper doet met zijne handen onderzoek naar de qualiteit en quantiteit, hij biedt, en zoodra men het eens geworden is, gaat het meisje de tent binnen. In den tijd van vijf minuten heeft de medehelper van den haarhandelaar het meisje kaal als eene muis geschoren, en onder het luide gelach der toeschouwers ijlt zij naar huis.
Deze betooging verhindert evenwel niet, dat langzamerhand bijna al de verzamelde schoonen haar voorbeeld volgen.
Van tijd tot tijd gebeurt het wel eens, dat de jongelingen, die de haarkoopers niet met goede oogen aanzien, hen aanvallen als zij met hunne veroverde schatten willen vertrekken. Meestal redt alleen de vlugheid hunner paarden hen van de bedreigde plundering, terwijl allerlei onreinheden, steenen en vuile eieren op den cabriolet regenen. Zij begeven zich dan naar een ander dorp, waar zij hunne rol op dezelfde wijze spelen en meestal met hetzelfde gevolg.
Heeft de handelaar zijne reis door 't platteland volbracht, dan zendt hij zijne waar naar Parijs of eenige andere voorname stad van Frankrijk, waar hij ze, al naar gelang der qualiteit, van twintig tot honderd franks het pond aan de groote coiffeurs en haarhandelaars verkoopt, die ze na behoorlijke bereiding tot chignons, krullen of vlechten verwerken. Toen ik onlangs in een dezer werkhuizen kwam, zag ik de vier muren van den winkel, van den zolder tot den vloer rondom met planken voorzien, waarop chignons van alle mogelijke soorten van kleuren opeengestapeld lagen. Bij zessen waren ze tot een pakje verbonden, want een half dozijn is de kleinste hoeveelheid, die men hier krijgen kan. Eene menigte bedienden waren bezig met de verzending naar alle oorden. In het aangrenzende magazijn, lag de ruwe grondstof met groote hoopen op den vloer. Wel dertig jonge meisjes waren bezig met het sorteeren en afwegen der toekomstige chignons. Het geheele magazijn rook naar haar; in alle kasten, in kartonnen doozen en schuifladen lag haar: haar hing aan den zolder, haar kleefde aan den muur, haar lag op tafels en stoelen, haar was in den inktkoker, haar zweefde in de lucht die men inademde, en bij elke beweging die men maakte, werd men haar gewaar.
De gewone soort van haar wordt in groote zakken gedaan, die ongeveer twee honderd pond wegen. Nu komt het in kokend water om gewasschen te worden, opdat vettigheid en alle andere onreinheden er uit zouden verdwijnen. Hierna worden de verschillende vlechten naar keus en lengte oppervlakkig uitgezocht, waarna de bewerking begint, die met den technischen term ‘evernage’ genoemd wordt. Deze bewerking bestaat hierin, dat men uit elke vlecht de vlokken knipt die niet geheel van dezelfde kleur zijn. Dan komt de recarrage, dat wil zeggen het gelijk maken der bovenste einden van iedere vlecht, en vervolgens eene tweede nauwkeuriger sorteering. Nu wordt het tot bundels van tien a twaalf pond gemaakt, om in dezen vorm nog allerlei bewerkingen te ondergaan.
Eerst nemen de werklieden er handenvol uit en bestrooien het door en door met meel; daarop wordt het herhaaldelijk uitgekamd op ijzeren kaarden, die hoe langer hoe fijner worden, tot dat eindelijk na dat kammen op een hekel van de fijnste soort, de chignons en valsche krullen gemaakt worden. Het produkt van niet minder dan dertig vrouwenhoofden is noodig om een chignon te vervaardigen.
Tot geruststelling mijner lezeressen wil ik niet nalaten mede te deelen, dat alle verhalen van uit lijkenhaar gemaakte chignons in het rijk der fabelen te huis behooren. De chef van het werkhuis verzekerde het mij. Dit haar zou veel te broos zijn om in een bepaalden vorm gevlochten of gekruld te worden.
Wel krijgt men over Marseille veel haar uit Italië, en ook eene kleine hoeveelheid uit Oostenrijk, België en Spanje; Frankrijk zelve echter brengt altijd het meeste op; voornamelijk Bretagne, Auvergne, Artois en Normandie, ook Languedoc, Limousin, Poitou en Bourbonnais, hoewel in mindere mate. Het haar uit Bretagne wordt als het beste beschouwd, wegens de onvergelijkelijke fijnheid. De boerenmeisjes dragen in den tijd, dat het haar het meeste groeit, altijd mutsen, het wordt nooit gekruld of gevlochten, maar eenvoudig bijeen gebonden en komt nooit met een kam in aanraking. Het echte blonde Duitsche haar is echter nog fraaier, maar komt in zijne hoogste schoonheid zeer zeldzaam voor.
Daarvan maken zij de chignons welker kleur men Engelsch blond noemt en deze worden met den hoogsten prijs betaald.
De lange haren, die de Parijsche dames zich 's morgens uitkammen en die alle dagen op de vuilnishoopen geworpen worden, visschen de voddenrapers met de grootste zorg uit den chaos, en verkoopen ze aan de friseurs tot vervaardiging der goedkoope krullen of haarbossen, waarvoor men geen haar van gelijke lengte noodig heeft. Niets, wat tot het haardepartement behoort, schijnt verloren te gaan; het haar, dat slecht van kleur is, wordt geverwd, meestal zwart, en zelfs de vlokken worden tot poppenpruiken en poppenchignons gebruikt.