op; in hare vochtige bruine oogen glansde een zonderling onzeker licht en hare kleine voeten hielden geheel onbewust de maat met de half melancholische, half trotsche gedachten, die haar door 't hoofd warrelden.
‘Kan 't mogelijk zijn?’ dacht ze bij zich zelve; ‘heb ik werkelijk en inderdaad, gelijk Dolly Pennoyer beweert, eene dwaling begaan? Me dunkt, ik ben er niet zeker van,’ sprak Viva, terwijl ze slim hare eigene gedachten voor zich zelve omsluierde, ‘maar ik geloof, dat als ik een melkmeisje of eene naaister geweest was, en Guy Ferroll mij gevraagd had, ik geen “neen” zou gezegd hebben! Ik zou wel eens willen weten, of mijn weigerend antwoord hem smart veroorzaakt heeft? Ik zou wel eens willen weten, of hij mij voor eene eigenzinnige, hardvochtige coquette hield, of hij....’
Maar hier hielden de vermoedens van miss Harper plotseling op. Zij belde bij haren advocaat aan en werd door een klerk binnengelaten, die haar zeî dat de heer Pendexter juist een zeer voornaam cliënt bij zich had, maar zoo miss Harper vijf minuten wilde wachten.....
Dit wilde miss Harper; de koude lucht en de reuk van het Russisch leder in 't stille kantoorvertrek waren voor haar na hare wandeling in de heete zon en op de brandende keien verfrisschend. Zoo zette zich Genoveva in een grooten armstoel neêr. zag 't ruime vertrek eens in 't rond, en dacht bij zich zelve, hoe mijnheer Pendexter het er toe had kunnen brengen, om al deze wetboeken met hunne vergulde titels te lezen.
Terwijl zij zich nog met deze gedachten bezighield, hoorde zij plotseling in 't aangrenzende vertrek de stem van mijnheer Pendexter. Viva was blijde dat hij kwam.
Maar neen. Mijnheer Pendexter stond stil en sprak nog verder met den heer, die hem juist bezocht en die zich verwijderen wilde.
‘Ik verzeker u, mijnheer,’ zeî hij op gedempten toon, ofschoon 't voor Viva nog heel verstaanbaar was, ‘zulke voorvallen zijn volstrekt zoo ongewoon niet als gij denkt. Een advocaat kan wat zonderlinge geheimen vertellen als hij wil. Een dergelijk voorval heeft nog geene maand geleden, onder mijne eigene oogen, plaats gehad. Ge herinnert u toch 't geval met het testament van Dewbury?
Wat sprong Viva bij deze woorden in haren armstoel in de hoogte!
‘'t Proces over het testament van Dewbury?’ antwoordde de bezoeker langzaam. ‘Was 't niet een knorrige oude vrek? liet hij zijn geheele vermogen niet aan eene bloedverwante, eene jonge dame, na, die hij nooit gezien had, hetgeen 't misnoegen van een aantal bloedzuigers opwekte, die dezen buit hadden meenen te deelen?’
‘Juist zoo. Miss Genoveva Harper was de erfgename en ze is ook een zeer lief meisje;’ hier kwamen er lachjes op Viva's schelmachtig gelaat te voorschijn. ‘Nu, dat alles had over twee jaren plaats. Eene maand geleden zochten die bloedzuigers mij met groot misbaar in mijn kantoor op; er was een later testament van Dewbury ontdekt geworden, dan dat waarbij mijne bevallige cliënte tot erfgename was benoemd.’
‘Inderdaad?’
‘Maar dit nieuwe document was voor deze roofvogels niet gunstiger, dan het eerste geweest was. De laatste gril van 't zonderling leven van den ouden Dewbury was, dat hij zijn geheele vermogen aan een anderen en naderen bloedverwant - Guy Fenwich Ferroll te dezer stede - vermaakte.’
Nu werden Viva's wangen plotseling purper-rood en onmiddellijk daarna werden ze doodsbleek. Wat beteekende dat?
‘Ferroll, ja ik ken hem, een uitmuntend man.’
‘Een voortreffelijker man is er niet!’ riep de rechtsgeleerde in geestdrift ontstoken. ‘Natuurlijk was 't mijn eerste stap, om hem van het ontdekte latere testament van Dewbury kennis te geven; en vóór ik nog den tweeden stap kon doen en dit nieuws aan de eerste erfgename mededeelen. treedt Ferroll mijn kantoor binnen, wel een weinig ontroerd, maar uiterlijk zoo kalm en stil als gij op dit oogenblik zijt; hij verlangt het dokument te zien en scheurt het in veertig stukken. “Ik verlang niet deze erfenis, met uitsluiting van miss Harper, te aanvaarden. Ze is eene teêre jonge dame, die in weelde is grootgebracht; ik ben aan ontberingen gewoon en kan licht afstand van dit vermogen doen. Ik wil 't geld van den ouden Dewbury niet aanraken, en evenmin wil ik dat miss Harper ooit verneemt, dat hij later eene andere beschikking omtrent zijne nalatenschap getroffen heeft.” Al mijne tegenwerpingen vermochten niets op hem. Hij was vaster dan eene granietrots. Daar hij bovendien 't dokument vernietigd had, was er natuurlijk niets verder aan te doen en moest ik me naar zijn wil voegen. Maar dat, mijnheer, noem ik toch modern heroïsmus, romantiek in 't werkelijk leven!’
Zij zetten hun gesprek voort, maar wat zij verder met elkaâr spraken, heeft miss Harper nooit kunnen vertellen.
Evenmin wist zij nauwkeurig mede te deelen, hoe ze weêr in de frissche opene lucht gekomen was, waar de zonneschijn hare oogen scheen te hinderen en waar de klank van allerlei voetstappen hare ooren verdoofde als de branding van den Niagara. Plotseling echter stond ze tegenover een haar welbekend gelaat - een paar blauwe ernstige oogen blikten in de hare. Het was Guy Ferroll.
‘Miss Harper, wat ziet ge er ziek uit?’
Viva ontstelde hevig.
‘Ik wil 't niet hebben, mijnheer Ferroll. Van nu af zal ik er geen duit meer van aanraken!’
‘Waarvan, miss Harper?’
‘Van 't geld, dat u toebehoort! Waarom hebt ge mij dat niet gezegd? Waarom stondt ge mij toe - o Guy, dat had ik nooit van u gedacht!’
En onze trotsche, vurige Viva snikte nu werkelijk.
Guy Ferrol op gaf geene heldering; hij weêrsprak haar niet, hij nam eenvoudig Genoveva's arm onder den zijne en stapte langzaam met haar voort, tot hij aan hare woning was. Daar ging hij bedaard met haar den trap op en trad met haar de zijkamer in, vóor hij zei:
‘En nu, Viva, zeg me nu eens, wat dit alles beteekent!’
Zij vertelde hem met blozende wangen en vochtige oogen wat zij daar juist vernomen had en besloot met de herhaalde verzekering:
‘Ik zal 't niet aanraken!’
‘Goed, Viva,’ viel hij haar in de rede; ‘goed, miss Harper. De zaak is aan geene kwestie meer onderhevig - het testament dat u tot erfgename benoemde, is 't laatste voorhanden!’
‘Maar dat zou 't niet zijn, als... als...’
‘Als ik niet een later testament op denzelfden avond verscheurd had, toen gij mij uwe hand weigerdet. Ik heb van die daad geen berouw, miss Harper.’
‘Maar ik zeg u, Guy Ferroll, dat ik 't niet behouden wil; ik zal 't u alles teruggeven.’
‘En ik zal 't niet aannemen, miss Harper.’
‘Guy!’
‘Viva!’
Wat was er in hare vonkelende vochtige oogen, dat zijne wangen plotseling rood kleurde?
‘Guy, ge zult het nemen!’
‘Viva, ik zal het niet nemen. 't Zou me geene vreugde aanbrengen, tenzij...’
‘Tenzij?’
‘Tenzij gij mij u zelve tegelijkertijd meêgaaft, Viva. Mijn dierbaar, geliefd kind, moet ik dan eene tweede màal tevergeefs om uwe liefde smeeken?’
Neen, niet te vergeefs. De beste en edelste gevoelens der bedorvene kleine erfgename ontwaakten ten slotte; zij zag Ferroll gelijk hij werkelijk was, en zij beminde hem des te meer, nu zij gevoelde, hoezeer zij hem vroeger miskend had.
En toen Viva laat het vertrek binnentrad, waar miss Pennoyer juist hare lokken in oude gazetten wikkelde, zag de oude jufvrouw op en vroeg:
‘Maar kind, wat is er om 's Hemels wil voorgevallen?’
‘Niets, Dolly,’ antwoordde Viva zacht; ‘ik ben eenvoudig met Guy Ferroll verloofd!’
De oude heer Pendexter was buitengemeen in zijn schik, dat deze aangelegenheid op zulk eene flinke wijze geschikt was geworden.