De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
geen cent van mij, en ik zou er u geen geven, al laagt gij op straat van honger te sterven. Nu weet ge mijn laatste woord, Charley Southmayed, en ik hoop dat ge er tevreden mede zult zijn. Ik ben niet verplicht voor al mijne arme bloedverwanten te zorgen, dat zeg ik u nu eens en voor altijd. Uw laatsten bedelbrief heb ik niet eens geopend. - Michael, geef dien man dat papier terug - en nu hebt ge een bewijs, dat ge u voortaan de moeite besparen kunt aan mij te schrijven. Bovendien verklaar ik u hierbij, dat ik u bij de politie zal aangeven, als ge het waagt ooit weder hier te verschijnen. Michaël, laat dien man uit!’
rembrandts portret in de galerij pitti te florence
En Isaiah Southmayed nam een boek ter hand, om den bezoeker te toonen, dat het onderhoud ten einde was. De magere gebogen gestalte keerde zich langzaam, zonder een woord te spreken, om en verliet het kantoor, waar de bedienden de lichten reeds uitbliezen en zich gereed maakten te vertrekken. ‘Eene zonderlinge verwelkomst, eene wonderlijke ontvangst,’ mompelde Remington bij zich zelven, toen hij werktuigelijk op straat onder een gaslantaarn bleef staan, en den onverzegelden brief opende, dien Arnott hem gegeven had. ‘Arme Charley! Arme Charley!’ sprak hij. ‘En hieronder staat zijn adres. Eene half uitgehongerde, zieke vrouw en | |
[pagina 19]
| |
de groote zaal van het binnenhof tijdens de groote vergadering van 1651, naar de schilderij van anthonie palamedesz steevens.
| |
[pagina 20]
| |
kleine kinderen, die aan de eerste levensbehoeften gebrek lijden! Ik ga Charley eens opzoeken. Zijn eigen broeder sluit zijne deur voor hem. Misschien zal het hem genoegen doen, den ouden Raymond Remington weder te zien.’ Mrs. Fanny Southmayed was nog druk bezig aan de soldatenhemden, de arme Clara, die den geheelen dag uit was geweest, om in persoon te trachten, eene plaats als gouvernante te krijgen, zette juist het armoedige avondmaal op de tafel, terwijl de overige kinderen in een hoek speelden, en Charley met gesloten oogen op eene sopha lag, en aan de toekomst dacht, die zijne lievelingen wachtte, wanneer de dood aan al zijne zorgen een einde zou maken. ‘Moeder!’ er wordt geklopt. Zou het de oude, onvriendelijke kruidenier met zijne rekening wezen? En wij hebben geen geld!’ ‘Het is de oude, onvriendelijke kruidenier niet!’ sprak eene stem. En meteen trad iemand het vertrek binnen, wiens handen op den rug over elkander geslagen waren, en wiens zwarte oogen onder de grijze wenkbrauwen schitterden. ‘Het is Raymond Remington, uw neef, Charley Southmayed! Kerel, ik ben blij dat ik u wederzie.’ Remington had geene reden zich te beklagen over de ontvangst die hem in deze arme woning ten deel viel, want eer vijf minuten verloopen waren, verdrongen de kinderen zich aan zijne knie; - de schoone Clara weende aan zijne schouders, en Charley en zijne vrouw konden hunne vreugdetranen ook niet weêrhouden. ‘Eindelijk ben ik in het rechte huis beland!’ dacht de oude Remington die zich zeer gelukkig gevoelde. En toen Isaiah Southmayed in zijn sierlijk rijtuig den volgenden morgen voor het hôtel stil hield, om zijn bloedverwant naar zijne woning over te brengen, werd hij door den ouden heer ontvangen op eene wijze die hem geheel verpletterde. Deze herinnerde hem alleen aan het tooneel van den vorigen avond in zijn kantoor. ‘Mijn waarde Raymond!’ riep Isaiah uit, terwijl hij nu eens rood en dan weder bleek van schrik werd, ‘hoe kon ik mij aan zulk eene vergissing schuldig maken?’ ‘Het was eene schromelijke vergissing?’ sprak Remington. ‘Maar gij gaat nu toch mede naar mijne woning?’ ‘Neen, ik heb aan neef Charley beloofd met hem samen te wonen.’ ‘Maar mijn waarde Remington,’ viel Isaiah hem in de rede, ‘zeker -’ ‘Ik heb mijn besluit genomen,’ antwoordde Remington kortaf; ‘de wijze waarop gij uwe bloedverwanten aanspreekt, bevalt mij niet. De arme Charley was altijd mijn lieveling en gij weet,’ voegde hij er bij, ‘dat ik niet verplicht ben voor al mijne arme bloedverwanten te zorgen.’ En Isaiah Southmayed vertrok met de overtuiging, dat door eene kleine vergissing al die lang verwachte schatten uit Oost-Indië voor hem verloren waren gegaan. Hij dacht er echter niet aan, dat zijn geheele leven ‘eene vergissing’ was. |
|